DE VEERSE REDERIJKERSKAMER
115
die gedragen werd door de knape (zie Afb. 4 voor een voorbeeld van een gildeknaap
met ketting). In de tijd van Laurens Nebbens, aan het eind van de zeventiende
eeuw, waren er negen schilden.88 Toen Tollé zijn berichten over de rederijkerskamer
schreef, waren er veertien of vijftien.89 Het aantal schilden groeide dus aan. De
ketting was zo een gebruiksvoorwerp - want gedragen door de knape - maar was
tegelijk een herinnering aan prinsen uit het verleden die door het gebruik voortdu
rend geactualiseerd werd.
Decennialang heeft de kamer ook drie 'Romeinsche Kleederen' bewaard, waar niets
meer mee gedaan werd.90 Laurens Nebbens beschreef de kleren in 1694 in zijn
berijmde inventaris op de volgende manier:
Op 't Roomsch Fatsoen drie pakken Kleêren,
Van zilver, Rood Zwart gemaakt,
Door Preek'ren nijd 't onbruik geraakt,
Dog nut bewaard: de kans kan keeren.91
De verwijzing naar de nijd van predikanten waardoor de kleren in onbruik zijn
geraakt, impliceert dat het ging om priesterkleren of kleren die het gewaad van de
paus moesten voorstellen. Nebbens' berijmde inventaris laat zien dat de neiging tot
bewaren zich ook uitstrekte tot objecten die op dat moment geen gebruikswaarde
meer bezaten. De motivatie daarvoor was dat ze allicht in de toekomst nog gebruikt
zouden kunnen worden.
In hetzelfde gedicht noemde Nebbens ook het eerste rekeningboek en het eerste
verzenboek. De reden dat deze bewaard werden, was:
Op dat wij missende Scholieren
Het doen der ouden gadeslaan,
Zien prinsen op - en ondergaan,
Zien Feest - Kolftijd hoe te vieren.92
Opnieuw worden verleden en heden, herinnering en gebruik, verbonden. In het re
kening- en het verzenboek is te zien hoe de vorige generaties rederijkers handelden
en hoe in het heden feesten en kolfbijeenkomsten moeten worden gevierd. Om die
reden was het ook belangrijk dat telkens alle bezittingen gecontroleerd werden. Als
er dingen verdwenen, verdween daarmee de historie van de kamer en de richtlijn
voor het heden. Om bederf te voorkomen werden daarom ook rond 1691 de statu
ten van 1608 op francijn, zeer goed perkament, gekopieerd.93
De zorg van de rederijkers voorkwam echter niet dat er wel eens bezittingen tijdelijk
verdwenen. In 1728 is de inventaris zo goed als compleet. Alleen het tweede ver
zenboek ontbrak en dat werd door de prins Louis Nebbens als vermist opgegeven.
Het duurde drie jaar voor het weer terug was. 'Het boek met ingeschreven rijm hier
nevens vermelt fol 219 vermist is naar veel gedane moeide weeder door den prins
nebbens agterhaalt', staat er bij de rekening van 1731.94 Twintig jaar later verdween
er weer een boek. Nu ging het om het derde verzenboek, dat waarschijnlijk ver
dwenen was als gevolg van de dood van prins N.M. d'Assonville de Brigdamme.95
In 1769, een jaar nadat de vermissing werd opgegeven, werd melding gemaakt