Conclusie 116 DE VEERSE REDERIJKERSKAMER dat het boek weer was teruggevonden in de boedel van Nebbens. Dat een boek na jaren vermissing weer opdook, laat zien dat men zich niet zomaar neerlegde bij een verdwijning van bezit en dat de zoektocht lang werd voortgezet. Naast de boeken raakten er ook prenten zoek die de kamer op zeker moment in bezit had. Bij het opmaken van de rekening van 1776 bleek een aantal prenten verdwenen te zijn, maar op 14 januari 1777 noteerde de prins alweer dat ze gevonden waren.96 Hoe het kon gebeuren dat de boeken en prenten verdwenen, is niet duidelijk. Het kan zijn dat de boeken ook privé door rederijkers gebruikt werden en dat zij de boeken daarvoor meenamen van de kamer of leenden bij het bestuurslid dat ze be waarde. Het kan ook zijn dat een deel van de inventaris thuis bewaard werd bij be stuursleden en dat bij een wisseling in het bestuur de boeken of prenten niet steeds direct verhuisden. De omgang met de bezittingen van de kamer toont in ieder geval aan dat de zorgvuldige bewaring van de verzenboeken voor Missus Scholieren niet uitzonderlijk was, maar past binnen een patroon van conservering en archivering van bezittingen. Archivering en memorisering van in het verleden verworven bezit tingen met als doel betekenisverlening voor het heden was al vanaf het begin een onderdeel van de gehele rederijkerscultuur, zoals Van Dixhoorn heeft laten zien in zijn artikel over de monumentalisering van het Antwerpse Landjuweel.97 Binnen de rederijkerscultuur is er een constante neiging om het verleden te bewaren en te imiteren.98 De neiging van de Veerse rederijkers om archiefstukken door gebruik tijdens de bijeenkomsten continu te actualiseren past binnen deze traditie. Bij Missus Scholieren bleken de fysieke begrenzingen in plaats en de niet-symbo- lische begrenzingen in tijd het meest vatbaar te zijn voor invloed van het gewone leven buiten de kamer. De rederijkers konden soms decennia achtereen gebruikma ken van dezelfde ruimte, maar ze verhuisden ook verschillende keren. De fysieke begrenzing van het spel werd zo meermalen onder invloed van buitenaf veranderd. Voor de symbolische begrenzingen van de plaats van het spel (zoals het uithangen van het tanneel en de aanwezigheid van andere rederijkers) zijn er geen aanwijzin gen voor veranderingen in de loop van de tijd. Instabiliteit geldt ook voor de temporele grenzen: deze werden in de loop van de tijd aangepast aan invloeden van buiten de kamer. De vergaderdag en waarschijn lijk ook de vergadertijden werden in de loop van de tijd veranderd en ook de jaar lijkse maaltijd werd naar een andere datum verplaatst. In al deze veranderingen in temporele grenzen bleven de regels voor de audiëntie voor zover bekend hetzelfde. Dat kan verklaard worden uit het feit dat de audiëntie de ongestoorde voordracht van teksten, een van de kernactiviteiten van de kamer, mogelijk maakte. Binnen het spel zijn begrenzingen in tijd en plaats van belang, maar het succes van het spel hangt vooral af van de uitvoering van de regels die gericht zijn op taal en tekst. Temporele en spatiale grenzen veranderen namelijk, maar de gerichtheid op taal en tekst blijft constant. Dat blijkt uit de regels rondom de verzenboeken die uitgebreid worden en de regels voor de audiëntie en het taalgebruik die in de tijd gelijk blijven. Daarom kon het toneel ook verkocht worden toen het niet meer gebruikt kon worden als medium om toneelstukken en voordrachten op te voeren

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 118