Inleiding GEHAVENDE STEDEN 125 Wanneer we tegenwoordig een historische havenstad op de Zeeuwse of Zuid-Hollandse eilanden vanuit de verte naderen, is al van grote afstand iets opval lends te zien: een grote kerktoren domineert het silhouet van het stadje, maar die toren is onwerkelijk groot in vergelijking met het formaat van de rest van de stad. Hoewel bij de meeste steden nieuwbouwwijken inmiddels voor een aardige uitbrei ding hebben gezorgd, is toch heel goed te zien dat de oorspronkelijke omwalling van de stad van een heel andere schaal was dan de stadskerk doet vermoeden. Dit verschijnsel is duidelijk te zien in bijvoorbeeld Sint Maartensdijk, Brouwershaven, Zierikzee en Goedereede. Het geeft het vermoeden dat er oorspronkelijk een gro tere en meer verdichte stadsplattegrond moet zijn geweest. Het gaf de aanleiding voor dit onderzoek naar de achteruitgang en het uiteindelijke verval van wat eens een bloeiend stadsleven moet zijn geweest. Morfologische krimp Het bestaande onderzoek naar stedelijk verval is beperkt. Het weinige onderzoek naar krimp dat beschikbaar is, biedt echter wel interessante informatie. Stedelijke achteruitgang kent drie vormen: de bekendste vorm is de afname van de populatie, bijvoorbeeld door migratie of natuurlijke oorzaken als epidemieën en natuurram- pen.1 De tweede vorm is het teruglopen van de stadseconomie. De derde vorm is voor dit onderzoek het meest relevant, dit betreft namelijk het fysiek verval van de stad. Fysiek verval vindt plaats door het verdwijnen van bebouwing of andere ruimtelijke elementen, zoals straten en pleinen. Dit wordt aangeduid met de term morfologische aantasting. In 1966 kwam met de oprichting van de Urban History Group een sterke opleving van de wetenschappelijke interesse voor de ontwikkeling van de fysieke vorm van de stad.2 Voor die tijd was het onderzoek voornamelijk gericht op de sociale, economische en politieke ontwikkeling. De toenemende aan dacht voor de stadsmorfologie richtte zich vooral op de groei. Het onderzoek naar wat achteruitgang met de gebouwde vorm van de stad deed, bleef echter nog achter. Toch is door de goede beschikbaarheid van oude stadsplattegronden een vergelij kend onderzoek naar de fysieke aantasting van de stad goed mogelijk. De drie eer der genoemde vormen van stedelijk verval moeten hierbij goed worden gedefinieerd om het onderzoek zuiver te houden. Dat ze als begrip op zichzelf niet altijd staan voor stedelijk verval, illustreert Alan Dyer helder in zijn onderzoek naar het verval van Engelse steden.3 Hier nam het inwoneraantal sterk af, terwijl tegelijkertijd de welvaart toenam. De stedelijke economie kan dus een tegenovergestelde beweging maken en de afname van de populatie is op zo'n moment moeilijk als stedelijk verval aan te duiden. Voor het onderzoek naar het verval van de Zeeuwse steden is het daarom belangrijk deze drie vormen in het oog te houden en voortdurend met elkaar te vergelijken. Voor het onderzoeken van de fysieke vorm van de stad heeft Terry Slater de inmiddels bruikbare bronnen aangegeven, dit betreffen documen ten, archeologische vondsten, stadsplattegronden en sporen in het landschap.4 Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek naar de Zeeuwse stadsplattegronden is het uiteraard ook goed deze bronnen zoveel mogelijk naast elkaar te gebruiken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 127