152
CPN EN DE WATERSNOODRAMP
een aan de uitgaven voor de herbewapening: 'Het geld en de kracht die voor het
onderhoud en vernieuwing der dijken gebruikt had moeten worden, werd besteed
om Amerikaanse wapens te kopen. Daarom is de verwoesting, door de waters
nood aangericht, een direct gevolg van het Atlantische Pact en de oorlogspolitiek
van de regering'.12 Ook een in maart 1953 verschenen CPN-brochure was klip en
klaar over de schuldvraag: 'Indien er geen milliarden aan de bewapening waren
weggesmeten, was er geld geweest om de zeeweringen te versterken'. De regering
had 'de voorkeur gegeven aan vliegtuigen en kanonnen. De dijken liet ze, zoals ze
waren'.13 Volgens de historicus Jan Willem Stutje, die een biografie schreef van Paul
de Groot, zag de CPN-voorman er geen probleem in om politieke munt te slaan
uit de ramp. Terwijl tallozen, ook CPN'ers, geheel belangeloos hulp boden, stelde
hij de schuldvraag, viel hij de regering aan en wilde hij zich niet aansluiten bij de
nationale hulpverlening.14
Een tweede thema was kritiek op de hulpverlening door de regering en lof voor de
hulp door de 'werkende mensen', De Waarheid stond ermee vol. De Nederlandse au
toriteiten waren volgens de CPN in de eerste dagen na de ramp in verwarring, maar
niet de arbeiders: die 'raakten in die eerste dagen de kop niet kwijt'. De CPN, de
Eenheids Vakcentrale (EVC, de communistische vakbeweging) en de Volkshulpco
mités deden wat ze konden. De regering daarentegen hield zich maar met één vraag
bezig: 'Hoe redden we de oorlogsbegroting'.15 De kern van de CPN-kritiek was: de
regering had geen herstelplan, er was geen centrale leiding in de hulpverlening, de
vergoeding van de schade werd aan het Rampenfonds overgelaten en tot slot zweeg
de regering over de 'grootse hulp' die het 'werkende volk' had geboden, terwijl er wel
veel aandacht was voor de Amerikaanse en andere buitenlandse hulp.16 Voor Paul
de Groot was het duidelijk waarom de regering er niet in slaagde om de 'enorme
krachten' in het Nederlandse volk aan te spreken: 'Omdat wij in een kapitalistische
klasse-staat leven. Het privé-bezit en het klasse-egoïsme van de bezitters overheerst
alles. Regeerders zijn geen volksleiders, doch slechts behartigers van de belan
gen van de bezittende klasse. Hun taak is het werkende volk te onderdrukken, zij
vrezen het volk bovenal, in het bijzonder wanneer het uit zijn gewone doen raakt,
zelfs als het zich tegen een natuurramp teweer stelt'. In zijn ogen waren de 'regeren
de klieken' alleen maar gericht op 'het behoud van hun macht, op de voortzetting
van de winstgevende oorlogsvoorbereiding'. Daarom weigerden officiële instanties
de hulp van arbeiders en werd de hulp van de Amerikanen toegejuicht.17 Opmerke
lijk is de scherpe populistische toon van de berichtgeving op dit punt. Voortdurend
werd gehamerd op de tegenstelling tussen de 'slechte' elite en het 'goede' volk. De
Waarheid zette op 4 februari de hulpverlening door de regering, die 'jammerlijk
onvoldoende en traag' was, tegenover die van 'het volk': 'Het volk schiet van alle
kanten toe, waar de regering de slachtoffers aan hun lot overlaat'.18 Een paar dagen
later prees Paul de Groot de mentaliteit van het gewone volk dat de handen uit
de mouwen stak, tegengewerkt door de 'onwil en koploosheid bij de zogenaamde
overheid'. Hij prees de 'ware mentaliteit van het werkende volk' dat meteen hulp
ging bieden. Daartegenover stond de elite die hij karakteriseerde met de termen
'zorgeloosheid, harteloosheid en koploosheid'. Dergelijk gedrag sproot naar zijn me
ning voort uit 'de mentaliteit van de ontaarde ver-Amerikaniseerde, on-Nederlandse
parasieten-klieken, die onder hun loden druk onze volkskracht verlammen'.19