CPN EN DE WATERSNOODRAMP
155
in een Hongaars blad, gepubliceerd op 10 februari 1953. Dat artikel benadrukte de
leidende rol van de CPN bij het reddingswerk na de ramp, terwijl de regering de
initiatieven van het werkende volk vooral zou tegenwerken.35
Kritiek op de CPN: in het Parlement
Het optreden van de CPN leverde haar veel kritiek op, onder meer in het Parlement
en in de media. Eerst ga ik in op de parlementaire discussie. Op 9 februari stuurde
de regering de 'Nota betreffende Watersnood 1953' naar de Tweede Kamer met
een gedetailleerd overzicht van de schade, de hulpverlening en de getroffen maatre
gelen. Verder kondigde zij een onderzoek aan om te bezien hoe een herhaling van
een dergelijke ramp kon worden voorkomen; daarbij zou in het bijzonder worden
gekeken naar een afsluiting van de zee-armen.36
In een debat op 10 en 11 februari 1953 behandelde de Kamer de nota.37 De eerste
spreker was PvdA-fractievoorzitter Jaap Burger (1904-1986) en hij zette de toon
voor het debat: er zou niet naar zondebokken moeten worden gezocht, dit was niet
het passende moment om te zoeken naar schuldigen. Bijna de hele Kamer zou hem
hierin volgen, maar niet de CPN. In de bijdrage van die partij kwamen de bekende
thema's weer naar voren: de schuldvraag, kritiek op de hulpverlening door de rege
ring en kritiek op de hulp van de Westerse bondgenoten. De CPN stond overigens
niet helemaal alleen; ook de Katholieke Nationale Partij (KNP) vroeg om uitsluitsel
over de oorzaken van en de verantwoordelijkheid voor de ramp.
In zijn rede in de Kamer stelde de CPN'er Henk Gortzak (1908-1989) meteen de
schuldvraag aan de orde. Hij zei dat 'de dijken door de na-oorlogse bezuini
gingen aan hun lot [waren] overgelaten, [terwijl] de oorlogsuitgaven op Ame
rikaans bevel tot in het waanzinnige [werden] verhoogd'. Hij wenste een onderzoek
'naar alle feiten en gegevens omtrent de omvang en oorzaak van deze ramp'; er
moest een parlementaire enquêtecommissie worden ingesteld. Ook over de hulp
verlening na de ramp kraakte Gortzak harde noten. Er was geen centrale leiding en
er was geen centraal overzicht; men wist niet waar men de vele aangeboden hulp
moest inzetten. Hij richtte zijn pijlen tevens op de buitenlandse hulp, met name
die van de Verenigde Staten en West-Duitsland: 'Buitenlandse hulp kan slechts
welkom zijn, indien zij geen politiek karakter draagt en de internationale positie
van Nederland niet aantast'. Tot slot bepleitte hij een ruime vergoeding vanuit de
schatkist van de in het rampgebied geleden schade, te financieren met een verlaging
van de defensie-uitgaven.
De CPN kreeg veel kritiek in het Kamerdebat. Fractievoorzitter Pieter Oud (1886
1968, Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, VVD) kantte zich scherp tegen
Gortzaks opmerkingen over de buitenlandse hulp: 'Men moet zelf wel erg verpo
litiekt zijn, wanneer men achter die buitenlandse hulp politieke motieven zoekt'.
Verder verweet hij hem dat hij alleen oog had voor wat fout ging, en dat wel zeer
breed uit te meten: 'Fouten kunnen wij allen wel vinden'. Premier Drees ging de
volgende dag, op 11 februari, in op de kritiek van de CPN. Hij zei dat hij had
gehoopt dat over de ramp geen politieke strijd zou worden gevoerd, maar helaas
kwam die er toch. De vraag of de ramp had kunnen worden voorkomen vond hij
volstrekt begrijpelijk. Wat hij echter niet begreep was het verband dat de CPN zag
met het Atlantisch Pact. In de jaren dat het pact bestond, was er volgens hem geen
enkele verandering in het beleid ten opzichte van de waterkeringen geweest. In de