communistische pers stond dat de ramp zou komen, dat de regering dat wist, maar dat zij het geld aan defensie had uitgegeven in plaats van aan de dijkversterking. Hij had echter de 'vlammende waarschuwing' van de CPN bij de behandeling van de begrotingen van Verkeer en Waterstaat niet gehoord. Verder ging Drees in op de kritiek op de hulpverlening, waarbij hij zich afvroeg: 'Waarom toch altijd het streven om alles, wat mensen in deze moeilijkste omstandigheden hebben gedaan, in een kwaad daglicht te stellen'. Het dirigeren van de hulp vanuit een centraal punt (de centrale leiding die de CPN wenste) zou volgens hem niet hebben gewerkt. Er waren gelukkig initiatieven van alle kanten en daarnaast was er de inzet van vele militairen: 'Hieruit is wel gebleken, hoezeer de Regering wenste, dat op zo ruim mogelijke schaal hulp kon worden verleend.' Ook over de hulp van de West-Duit sers was Drees positief: 'Ik zie gaarne Duitsers, wanneer zij op een dergelijke wijze hulp verlenen'. 156 CPN EN DE WATERSNOODRAMP Na Drees ging de minister van Verkeer en Waterstaat, Jacob Algera (1902-1966, Anti-Revolutionaire Partij, ARP), in op de kritiek van de CPN. Algera merkte op dat die partij niet eerder had geklaagd over de toestand van de dijken en de daarvoor uitgetrokken gelden. De bezuinigingen op de begrotingen van Verkeer en Waterstaat konden overigens geen gevolgen gehad hebben voor de dijken in het rampgebied, om de eenvoudige reden dat die niet onder het Rijk vielen. Wel gaf Algera toe dat de regering, onder meer uit het rapport van de Stormvloedcom missie (uit 1944), wist van de kans op overstromingen: 'De Regering kende dus uit de wetenschappelijke waarnemingen de mogelijkheid van het voorkomen van hogere stormvloeden dan die tot nu toe bekend waren. De Regering beraamde plannen en gaf daaraan een begin van uitvoering, maar zij werd door de vijand, de zee, overlopen voordat haar verdedigingslinie gereed was. Nu de mogelijkheid tot realiteit is geworden, betekent dit, dat de plannen met des te meer spoed moeten worden uitgewerkt en dat de uitvoering krachtig ter hand moet worden geno men, omdat de veiligheid dat eist'.38 Gortzak was niet tevreden over de antwoorden van Drees en Algera. In de tweede termijn van het Kamerdebat zei hij dat zij probeerden de kritiek van de communis ten te onderdrukken. Het betoog van Drees 'was voornamelijk tegen de communisten gericht'. Maar, zei hij, niet de communisten, die nooit in de regering hadden gezeten, maar de voor- en naoorlogse regeringen waren verantwoordelijk. Hij bestreed dat de CPN niet had gewaarschuwd voor bezuinigingen; dat had ze gedaan bij de behandeling van de Defensiebegroting. Gortzak bleef volhouden dat de regering grote fouten had gemaakt; daar zou een onderzoek naar moeten worden ingesteld. Tot slot diende hij namens zijn fractie een motie in waarin werd aangedrongen op een ruimhartige vergoeding van de schade in het rampgebied. Premier Drees zei in zijn tweede termijn dat hij zich niet herkende in de opmerking van Gortzak over het onderdrukken van kritiek. Verder zei hij, met een sneer naar de parlementaire praktijk in het 'Sovjetbloc': 'Ik bemerk niet, dat daar enige kritiek wordt geoefend. Daar wordt alles altijd bij acclamatie eenstemmig aangenomen.' Tot slot verweet hij Gortzak dat hij de behandeling van deze zaak 'volgende de lijn, die de partijleiding had aangegeven geheel in de politieke sfeer' heeft willen trekken. Ook minister Algera ging in zijn tweede termijn in op de kritiek

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 158