CPN EN DE WATERSNOODRAMP
157
van de CPN. Hij onderschreef dat de regering medeverantwoordelijk was, maar
ook de Tweede Kamer, dus ook Gortzak. Tot slot benadrukte hij nogmaals dat de
bezuinigingen geen schade hadden toegebracht aan de zeeweringen. Bij de stem
mingen werd de motie-Gortzak met 70 tegen 6 stemmen verworpen, met alleen de
CPN'ers voor.39
Er kwam dus geen parlementair onderzoek of een parlementaire enquête. Wel
kwam er een parlementaire 'Commissie voor de watersnood'. In die commissie had
elke partij een vertegenwoordiger, behalve de CPN, dit op voorstel van PvdA-frac-
tievoorzitter Burger. Die diende op 17 februari een motie in om de CPN uit die
commissie te weren om redenen van de 'veiligheid van de Staat'. Zijn argumenten
waren dat de communisten niet de belangen van de Nederlandse bevolking maar
alleen hun eigen 'politieke aspiraties' zouden dienen; verder zag hij hen als 'het ver
lengstuk van een buitenlandse Mogendheid', als een vijfde colonne dus.40 De CPN
zette zich daarop scherp af tegen de Watersnoodcommissie. Volgens De Waarheid
werd de CPN uitgesloten '[t]er wille, zo niet in opdracht van de Amerikaanse mili
taire autoriteiten in ons land'.41 De krant noemde de commissie een 'doofpot-com
missie'. Volgens Gortzak ging het bij de commissie om het in de doofpot stoppen
van de oorzaken van de ramp en van het falen van de hulpverlening. Verder vreesde
hij dat bepaalde delen van het land om militair-strategische redenen blijvend prijs
gegeven zouden worden aan de zee.42 De Watersnoodcommissie stierf overigens een
stille dood, zonder veel te hebben gerealiseerd.43 Het is opmerkelijk dat de CPN
uit de Watersnoodcommissie werd geweerd. In het kader van de in en na 1948 ge
troffen anticommunistische maatregelen maakte die partij geen deel uit van enkele
Vaste Kamercommissies, zoals die van Buitenlandse Zaken en Oorlog en Marine,
dit met het oog op de staatsveiligheid. Het is echter de vraag of er in de Waters
noodcommissie veel staatsgeheimen aan de orde zouden komen. Het uitsluiten van
de CPN lijkt eerder op een straf voor het optreden van die partij na de ramp en
betekende een verdere aanscherping van haar isolement.
In de maanden daarna zou de Watersnoodramp nog verschillende keren aan de
orde komen in de Tweede en Eerste Kamer. De CPN herhaalde steeds haar beken
de kritiek en de regering verdedigde zich daartegen. De schuldvraag kwam aan de
orde in een debat half maart in de Tweede Kamer over de Regeling noodvoorzie
ningen dijkherstel. Minister Algera zei toen dat men wel wist dat de dijken te laag
waren, 'maar dat men niet wist, dat een ramp als deze zich zou gaan voltrekken en
dat men bezig was met het treffen van noodvoorzieningen'. Die waren helaas nog
niet klaar toen de ramp plaatsvond. Over de schuldvraag merkte hij op: 'Ik geloof
niet, dat men [die] moet stellen, zonder het zeer buitengewone karakter van deze
ramp daarbij in ogenschouw te nemen'.44 In een debat half oktober in de Tweede
Kamer over de Wet op de watersnoodschade leek minister van Financiën Johan
van de Kieft (1884-1970, PvdA) de optie van een onderzoekscommissie naar de
ramp open te laten: 'Zonder enige twijfel zal ik dit denkbeeld aan mijn collega's
in overweging geven'. Hij zei dat nadat de CPN en de KNP erop hadden gewezen
dat er ook na de Watersnoodramp van 1916 (die het gebied rond de Zuiderzee had
getroffen) zo'n commissie was ingesteld.45 Maar dat bleek toch niet de bedoeling te
zijn. De regering achtte het nut van zo'n commissie 'twijfelachtig'. De deskundigen
waren het er namelijk over eens dat de 'legende' van de verantwoordelijkheid van