24
ZEELAND ONDER VUUR
In juli 1472 kwamen de steden van Holland en Zeeland tweemaal bijeen om te
spreken over de beveiliging op zee tegen de Fransen. Tijdens de eerste dagvaart
werden er kostenramingen gemaakt, de urgentie van maatregelen benadrukt, maar
ook gesteld dat overleg met Vlaanderen noodzakelijk was en dat er geen hoop was
op enige ondersteuning van Karel de Stoute. Duidelijk moest ook zijn dat niemand
anders dan de Fransen en andere landsvijanden schade mochten ondervinden van
deze beveiliging. Hiermee werd onderstreept dat de vorst het geweldsmonopolie
bezat. Op de tweede dagvaart werd besloten dat er in totaal 24 schepen aange
kocht moesten worden, welke werden bekostigd door extra belasting te heffen op
de haringvisserij.106 In de praktijk waren het namelijk de vissers die middels tol
op hun vangsten het merendeel van de beveiliging bekostigden.107 Op convocatie
van de Raad van Holland en Zeeland kwamen de steden van Zeeland, Holland,
Vlaanderen en Hendrik van Borsele in augustus 1472 bijeen te Veere. Hendrik van
Borsele was gastheer en aanwezig vanuit zijn positie als admiraal. Duidelijk is dat de
schepen nog uitgerust moeten worden, ondanks dat de Fransen volgens de bronnen
dagelijks grote schade toebrachten aan de haringvisserij.108 Mogelijk zijn de steden
op dit punt naar de admiraal toe gestapt om zijn hulp te vragen in het verkrijgen en
uitreden van de 24 beschermingsschepen. Hendrik van Borsele had eigen schepen
tot zijn beschikking, waarnaast deze naar alle waarschijnlijkheid kon rekenen op de
medewerking van de inwoners en havensteden binnen zijn ambachten.109 Hierna
lijken de beschermingsmaatregelen wel doorgang te hebben gevonden, want in ok
tober komen de Hollandse en Zeeuwse steden op eigen convocatie bijeen om de
afrekening op papier te krijgen. In december werd nogmaals bijeengekomen met
beide Staten - inclusief geestelijkheid en adel - en vergaderd over hoe de belasting
op de haring was geheven.110
Deze dagvaarten illustreren hoe de steden het initiatief namen in het opzetten en
uitvoeren van de bescherming ter zee. De positie van de abt en edelen komt waar
schijnlijk voort uit het feit dat zij financieel vermogend waren en middels bede
heffing in hun ambachten bijdroegen aan de financiering van de maritieme be
scherming. De aanwezigheid van de volledige Staten bij de financiële afhandeling
demonstreert dan ook het belang van de edelen en geestelijkheid op lokaal niveau.
In 1475 nam de organisatie van bescherming ter zee een andere vorm aan. Het
initiatief lag nu bij hertog Karel de Stoute, die de Staten van Zeeland en Holland
verzocht een vloot met 4000 manschappen te water te laten. Om dit te bespreken
werden er een achttal dagvaarten geconvoceerd in de periode van januari tot juni
1475.111 Centraal hierin stond de discussie of er voor bewapening of bescherming
geopteerd moest worden. Karel wilde een actieve zeeoorlog voeren tegen de Franse
vloot, maar de Staten van Zeeland en Holland gingen hier niet mee akkoord. Zij
lieten duidelijk blijken een defensieve opstelling te prefereren, waarbij visserssche
pen werden uitgerust om zichzelf te kunnen verdedigen en koopvaardijschepen
werden gekonvooieerd. De steden slaagden er uiteindelijk in de vorst te overtuigen
en kozen voor een grootse aanpak die de Fransen zou moeten afschrikken.
Ondanks dat het initiatief nu niet bij de steden lag, hadden zij wel de overhand
binnen de Staten van Zeeland over de besluitvorming hierover. De financiering
werd dit jaar niet besproken. Doordat deze bescherming op initiatief van Karel is
uitgerust, is het waarschijnlijk dat de onkosten zijn betaald uit de opbrengsten van
de zesjarige oorlogsbede die in 1473 was ingevoerd. De discussie tussen vorst en