De broers Parduyn bezaten allebei een tuin waarin ze exotische bloemen en kruiden kweekten. Vooral Willem Parduyn manifesteerde zich in de jaren 1590 als de spin in een web van Middelburgse botanische liefhebbers, bestaande uit apothekers, artsen en kooplieden. We kennen ze vooral dankzij de talrijke brieven die kort voor 1600 door deze groep zijn gewisseld met Carolus Clusius, de stichter van de Leidse Hortus Botanicus, die via hen zijn plantentuin kon aanvullen met tal van exotica uit Oost en West.73 Naast Parduyn treffen we in die correspondentie diens collega-apotheker Thomas de la Fosse aan,74 maar ook Johannes de Jonghe, destijds een van de Middelburgse predikanten.75 'SCIENTIA' IN MIDDELBURG 57 Botanische liefhebbers Het belang van de kooplieden in het internationale netwerk van naturalia wordt mooi geïllustreerd door de Middelburgse reder Jacques Noirot, die zich bij Clusius introduceerde als een "jonck aencommende liefhebber van bloemen". Hij woonde in Middelburg op de Balans, vlak bij de koopmansbeurs, en had broers in Antwerpen, Napels en Venetië.76 Op verzoek van Parduyn verzorgde hij via die broers de ver zending van Clusius' brieven naar Sevilla in Spanje, dat als vijandelijk gebied lastig rechtstreeks was te bereiken. Een vergelijkbare rol speelde de koopman Arnout Verhouven. Laatstgenoemde was, net als Jacob Boreel, medeoprichter van de VOC.77 Opnieuw op verzoek van Willem Parduyn verzorgde Verhouven het trans port van allerlei planten en kruiden van en naar Zuid Europa.78 Opmerkelijk is ook de rol van Jehan Somer, de zoon van een voormalige baljuw van Middelburg, die Clusius in 1597 een "contrefeytsel" (afbeelding) stuurde van een bloem die "in mijnen hoff" had gebloeid, en waarvan hij Clusius de zaden wel wilde sturen.79 Somer genoot een zekere vermaardheid door zijn reis naar het Midden-Oosten in de jaren 1590-1592, in welke periode hij ook enige tijd gevangen had gezeten.80 Bij zijn terugkeer naar Middelburg had Somer als een van de eersten in de Neder landen uiteenlopende soorten tulpenbollen en andere planten geïmporteerd, reden waarom hij door Clusius veelvuldig in zijn in 1601 uitgegeven Rariorum Plantarum Historiae is vermeld.81 Bijzonder intensief ten slotte was ook Clusius' - in het Latijn gevoerde - correspondentie met Tobias Roels (ca. 1565-1605), stadsarts van Mid delburg van 1591 tot 1602.82 Een van die brieven - over Zuid-Amerikaanse plan ten - publiceerde Clusius zelfs integraal in zijn Rariorum Plantarum Historiae8 Veel van deze liefhebbers, zoals Roels, De la Fosse, De Jonghe en Somer, worden ook vermeld in de werken van de befaamde arts-botanicus Matthias de L'Obel (1538-1616), beter bekend onder zijn geleerdennaam Lobelius (Afb. 9).84 Deze laatste lijfarts van prins Willem I was van 1585 tot 1596 eveneens stadsarts in Middelburg, waardoor hij veel curiosi op Walcheren kende. Niet alleen planten van liefhebberende kooplieden zoals Michiel de Lannoy,85 Cornelis Coorne86 en Johannes Knibbe interesseerden hem,87 hij had ook oog voor de tussenpersonen van wie je zulke fascinerende vreemde planten en rariteiten betrok. Zo noemt De L'Obel apotheker Willem Jasperse Parduyn in een adem met zijn collega-apothe kers Thomas de la Fosse en Nicolaus Pelletier.88 Ook is hij zeer te spreken over hun Vlissingse collega Reynier van de Putte,89 die "zijnen winckel ende medicinale cruythof, heden rijckelijker ende beter stoffeert dan al d'ander van Zeelandt".90 In Middelburg had je verder ook nog de winkel van de drogist Cornelis Bouwens op de Dam, waar je rariteiten zoals de spiraalvormige hoorn van de mytische eenhoorn

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 59