Optica en magie
68
'SCIENTIA' IN MIDDELBURG
begeerde patent niet kreeg omdat inmiddels gebleken was "dat verscheyden ande
ren" wetenschap hadden "van die inventie om verder te sien".135
De onderlinge nabijheid van al die personen en plaatsen geeft toch te denken. Het
gegeven, bijvoorbeeld, dat Lipperhey tijdens de eerste demonstratie van zijn kijker
in Den Haag, op klaarlichte dag, wist te vertellen dat men met zijn kijker niet al
leen "van een mijl of meer alle dingen even duidelijk kan zien alsof ze dichtbij ons
zijn", maar dat je met zijn instrument nota bene ook sterren kon zien "die normaal
onzichtbaar voor ons oog verborgen zijn", toont aan dat hij met zijn kijker tevoren
ook 's nachts geëxperimenteerd moet hebben, anders zou hij dat niet weten.136
Het laat zich raden dat hij over die toch waarachtig spectaculaire eerste observatie
van die onbekende sterrenwereld ook met anderen heeft gesproken: mensen die
wellicht beter waren opgeleid in de astronomie. Daarmee doel ik niet zozeer op de
astronoom-predikant Philippus Lansbergen, want die woonde tot 1613 in Goes,
maar mogelijk wel op diens vriend Johan Radermacher de Oude (wiens woonhuis
iets uit het centrum van Middelburg, in de Brakstraat, stond). Lipperhey geeft
immers in Den Haag ook een verklaring: die nieuwe sterren zag je niet met het
blote oog "vanwege hun geringe omvang en lichtzwakte".137 Dat is een antwoord
waarover is nagedacht; strikt genomen zelfs een natuurfilosofisch antwoord. We
weten nu dat die natuurfilosofische kennis bij Lipperhey om de hoek viel te halen.
Ten slotte is er nog de vraag: wie heeft Lipperhey ertoe aangezet om in Den Haag
patent te gaan aanvragen? Waren het collega-handwerkslieden, academici, kooplie
den, of regenten? Wellicht toch het laatste. Het gegeven dat hij naar Den Haag een
aanbevelingsbrief mee kreeg van Bonifacius de Jonge (1567-1625), de secretaris
van Gecommitteerde Raden van Zeeland - een man die ook in het Abdijcomplex
woonde (20) - wijst misschien in die richting (zie Afb. 22). Maar we zijn er nog
niet; er valt nog veel meer te zeggen.
Dankzij Willach's onderzoekingen is inmiddels duidelijk dat de doorbraak van
de verrekijker als bruikbaar instrument is veroorzaakt door de toepassing van het
diafragma. Een diafragma aanbrengen is echter volstrekt contra-intuïtief. Door de
lens gedeeltelijk af te dekken wordt het beeld immers donkerder, maar warempel,
dan wordt het ineens wél scherper! Zolang de optica niet begrepen wordt, grenst
dat fenomeen aan iets bovennatuurlijks. En dat is mijns inziens precies de context
waarin we de oorsprong van de Zeeuwse verrekijker moeten zoeken. Het was aan
vankelijk vooral een magisch instrument.
Immers, in de eerste decennia wist nog niemand hoe het instrument werkte. Ken
nis over lichtbreking in glas was er nog nauwelijks en het gedrag van lichtstralen
was vrijwel alleen onderzocht in de context van holle (brand-)spiegels. Het behoeft
dan ook geen verbazing te wekken dat Arjen Dijkstra, in zijn dissertatie over de
Universiteit van Franeker, heeft aangetoond dat de vroege verrekijker in Friesland
vooral aandacht kreeg in alchemistische kringen.138 Ook Tiemen Cocquyt heeft re
centelijk laten zien dat zelfs Isaac Beeckman (die toch wordt beschouwd als een van
de eersten die een scheiding aanbracht tussen fysica en metafysica - ofwel tussen