Vanuit dezelfde visie beschreef Martinus Slabber, baljuw en secretaris van Ou- delande, de paalworm. Dit diertje zorgde voor veel overlast omdat het dijkpalen kapot knaagde. Het was in de achttiende eeuw een ware plaag geworden. Maar omdat ook dit voor ongemak zorgende diertje een schepsel van God is, kon hij het niet laten om er toch iets positiefs over te zeggen. God geeft ieder schepsel iets moois mee. En de paalworm had daarom bij de kop twee zeer 'cierelyke als aan eengechte vezeldraden, zie zich als franjen uitspreiden'.48 Er spreekt een groot optimisme en blijmoedigheid uit de fysico-theologie, die de beoefenaren in staat stelde om open te staan voor wetenschappelijke ontwikke lingen en ontdekkingen.49 Fysico-theologie diende ook voor het in evenwicht be waren van geloof en wetenschap.50 Het zal dan ook niet verbazen dat fysico-theo- logie vooral het harmonieuze en positieve van de natuur benadrukte. Maar deze positieve openheid betekende niet dat men geen oog had voor zaken die zich juist moeilijk lieten rijmen met een schepping door de alwijze en goede God. Onder de titel Beschryving van eene allerzonderlingste wanstaltige menschen- vrugt gaf J. le Roy een nauwkeurige omschrijving van een levenloos geboren kind met een waterhoofd. Omdat de mens het pronkstuk is van de Schepper verdient hij ook alle aandacht wanneer hij niet volmaakt, maar schijnbaar vol gebreken en misvormingen is. Vandaar dat hij het van belang vond om 'deze allerzonderlingste wanstallige menschenvrugt te beschryven.' Willem Peene 99 Dus bezorgt den groote Schepper deze, anderzins op eene bepaalde plaats vast- gehegte diertjes, van spyze en noodig voedsel. Hoe groot zyn Gods wer ken! Mag het de aandoening van verwondering en eerbieding van des grooten Scheppers Alvermogen, Wysheid en Goedheid ook in de wateren ja diepten der zee betoond in de beschouwers verwekken (...).47 47 L. Bomme, Bericht wegens een zonderling zee-insect, gevonden aan eenige zeewieren, ge- vischt op het strand van het eiland Walcheren. In: Verhandelingen van het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen I. Middelburg, 1769, 402. 48 M. Slabber, Waarneming van een Oost-Indischen zeeworm. In Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen I. Middelburg, 1769, 388, 389. 49 J. van Iperen, Antwoord op de vrage: Mag een natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte Waarnemingen en Proefondervindingen verdere gevolgen trekken ter uitvorschinge van de nog onbekende Oorzaken en Verschynselen? Zo ja, hoeverre mag hy daarin gaan? En welke Regelen moet hy daaromtrend in agt nemen? In: Verhandelingen van het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen IV. Middelburg, 1775, 116 -117. 50 Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 219.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 101