staat, komt hij echter dicht bij het gedachtegoed van de deïsten. Voor hen was de
Godheid immers ook een macht die ver af stond van de schepping en het reilen
en zeilen in de wereld.68
Dat dergelijke ideeën in het Genootschap hun weg konden vinden laat zien
dat er binnen het Genootschap ruimte was voor religieuze ideeën die in de kerk
controversieel waren. Zou een predikant een boek met deze strekking willen uit
geven, dan was het zeer de vraag of het door de kerkelijke censuur zou komen. In
zekere zin komen in het Genootschap religieuze voorstellingen naar voren die de
kerk zou willen tegenhouden. De predikant Johannes Wilhelmus Paris uit Hulst
schreef een dergelijke bijdrage.69 Zijn verhandeling getiteld Psychologische en mo
ralische aanmerkingen over het verband van verstand en wille handelt over de
zedelijke verbetering van de mens.70 De aanleiding was het feit dat de curatoren
van het Stolpiaans Legaat te Leiden een prijsvraag hadden uitgeschreven over de
kwestie of de mens beschikt over een ingeschapen zedelijk gevoel om het goede
te doen. De prijsvraag werd uitgeschreven om reacties uit te lokken op de ideeën
van de vrijdenker Shaftesbury, die had geopperd dat de mens een soort ingescha
pen zesde zintuig zou hebben voor het goede. Paris leunt in zijn verhandeling
sterk op het gedachtegoed van de verlichte filosoof Mozes Mendelssohn, die hij
ook met ere noemt. Zonder beroep op Bijbel of godsdienst wil hij een moreel
principe vinden waardoor de mens tot zedelijke verbetering in staat is.71
Paris meent dat deze verbetering plaats vindt via een natuurlijk proces. Dat
proces laat een filosofische beschouwing toe.72 Volgens Paris bestaat bij alle gees
telijke wezens een instinct of streven naar volmaaktheid. En daaruit kan een ethi
sche grondregel afgeleid worden. De mens is volgens zijn eigen natuur verplicht
om te doen wat zijn inwendige en uitwendige staat kan vervolmaken en niet te
doen wat zijn volmaaktheid in de weg staat. Deze wet der natuur is geen aanlei
ding tot egoïsme, maar kan juist de zedelijke verplichtingen tot zichzelf, God en
de naaste grondvesten.73 Dit gaat niet zonder slag of stoot. Er is oefening voor
nodig om een 'hebbelykheid' te verkrijgen waarbij de wil steeds vatbaarder wordt
72 Ibidem, 475.
Willem Peene
105
68 C. Taylor, Een seculiere tijd. Rotterdam, 2010, 375.
69 Zie over Paris ook het artikel van Jan van Loo verderop in deze bundel.
70 J.W. Paris, Psychologische en moralische aanmerkingen over het verband van verstand en
wille. In Verhandelingen IV. Middelburg, 1775, 453-499.
71 Paris, Psychologische en moralische aanmerkingen, 454-479.
73 Ibidem, 484, 485.