nootschap. Hij genoot groot aanzien als geleerde en prediker. Begonnen als pre dikant in Ede, was hij na Oud-Beijerland in 1765 te Middelburg beroepen. Groot was de toeloop tot zijn preken waaraan Nahuys veel werk besteedde. Na vijf jaar vertrok hij naar Rotterdam om in 1778 naar Amsterdam te gaan. In 1781 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in Leiden. Slechts kort was hij daar werkzaam, want in hetzelfde jaar overleed hij. Tot zijn vele interesses behoorde het onder wijs. Door zijn inzet werden armenscholen opgericht in Rotterdam en Amster dam. Die werden gefinancierd door jaarlijkse collecten langs de huizen.1 De keuze van Nahuys voor dit onderwerp paste naadloos bij een aantal ande re initiatieven. De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in Haarlem, opgericht in 1752, had daarin het voortouw genomen. In 1761 was een prijsvraag uitgeschreven over de opvoeding in lichamelijke zin. Twee jaar later volgde een nieuwe prijsvraag, nu over de geestelijke en zedelijke vorming van het kind. Bei de prijsvragen waren een uitvloeisel van de doelstelling van de Maatschappij om door wetenschappelijke kennis de welvaart van Nederland te bevorderen. Zo kon de wetenschap dienstbaar worden gemaakt aan de samenleving. Het streven werd geplaatst in een religieuze context en moest helpen om het geluk van de inwoners van het vaderland te bevorderen.2 Omdat de Hollandse Maatschappij zich vooral richtte op de opvoeding, koos het in 1769 opgerichte Zeeuws Genootschap voor het onderwijs. Nahuys' ervarin gen speelden daarbij een belangrijke rol. Weliswaar was het onderwijs als geheel het oogmerk, maar in het bijzonder ging het om de Nederduitse scholen. Het was het onderwijs dat in vrijwel alle plaatsen aanwezig was en dat door de meeste kinderen gevolgd werd om te leren lezen, schrijven en zo nodig rekenen. Ook de armenscholen, waar Nahuys zich voor inzette, behoorden daartoe. De prakti sche insteek van de prijsvraag wordt duidelijk uit het tweede deel. De antwoorden moesten ook ingaan op de vraag hoe verbeteringen op goedkope wijze konden worden ingevoerd en hoe de continuïteit kon worden gewaarborgd. In de vraag stelling werd impliciet de stelling verkondigd dat er het nodige mis was met het onderwijs. Het was aan de inzenders om aan te geven wat verbeterd kon worden. 116 De prijsvraag van het Zeeuws Genootschap over het onderwijs, 1778 1 D. Nauta et al (red.), Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantis me, deel 1. Kampen 1978, 202-204. 2 W. Los, Opvoeding tot mens en burger Pedagogiek als Cultuurkritiek in Nederland in de 18e eeuw. Hilversum, 2005, 183-185; W.W. Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, Culturele genoot schappen in Nederland, 1750-1815. Amsterdam, 1988, 88-89.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 118