legde doorvoering zag de commissie van het Genootschap niets. Die weg duurde veel te lang. Beter was het in een of andere stad op Walcheren te beginnen. Van daar konden andere steden en gewesten de schoolorde overnemen en desgewenst aanpassen aan de lokale omstandigheden. Dat stond overigens op gespannen voet met wat vooral Krom, nota bene lid van de commissie, had voorgesteld in zijn verhandeling. Hij had gepleit voor een nationale aanpak. De commissie onder streepte in navolging van de visie van Batavus dat alle dwang of schijn daarvan vermeden moest worden. Op de vraag of het Genootschap de Hollandse Maat schappij en de Oeconomische Tak moest inschakelen, werd geantwoord dat het Zeeuws Genootschap zelf de schoolorde kon ontwerpen. Het was voldoende dit voornemen bekend te maken aan de leden van de Tak en via informele kanalen aan de Zeeuwse classes en via hen aan de provinciale synodes in de Republiek. Het bestuur van het Genootschap verenigde zich met het plan en verzocht de commissie het plan tot uitvoering te brengen. De inzenders van de verhandelin gen werden gevraagd hun medewerking te verlenen. Die werd toegezegd waarbij Van Voorst meteen een concept instuurde en Van der Palm geïnformeerd wilde worden over de opzet van de schoolorde. Toen werd het stil. Van het opstellen van een dergelijk reglement kwam niets.12 Wellicht wilde men wachten op initiatieven van de Oeconomische Tak, want Lambrechtsen was ook actief in het departe ment Vlissingen van deze organisatie. Toch werd er nog iets gedaan met de Verhandelingen. Zoals opgemerkt ver schenen de antwoorden in 1781 in een aparte editie. In Vlissingen besloot de ma gistraat op voorstel van de scholarchen - Lambrechtsen was lid van dit college en de indiener van het voorstel - exemplaren uit te delen aan de Nederduitse schoolmeesters binnen de stad en de jurisdictie, omdat die 'van veel dienst zijn in het schoolhouden. Tot die jurisdictie behoorden Biggekerke, Koudekerke en Zou- telande zodat ook de schoolmeesters in deze dorpen een exemplaar kregen. Zij en de anderen moesten beloven bij beëindiging van het schoolhouden het exemplaar door te geven aan hun opvolgers of, bij gebrek daaraan, terug te geven aan de scholarchen. Deze voorwaarde werd voorin ingeschreven. Er werden ook exem plaren uitgereikt aan de rector van de Latijnse school, de Franse schoolmeester en de vader in het weeshuis. In Veere besloot de magistraat in 1784 op voorstel van de scholarchen drie exemplaren te kopen voor de schoolmeesters in deze stad. 124 De prijsvraag van het Zeeuws Genootschap over het onderwijs, 1778 12 ZA, Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, inv.nrs. 5 (25.3, 25.11, 30.12.1783), 59 (24.10.1783); Krom, Verhandelingen Zeeuwsch Genootschap, 154.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 126