christelijke deugden een plaats. Het onderwijs moest een algemeen-christelijk ka rakter hebben, los van welk kerkgenootschap dan ook.27 Het afwijzen van het voorstel van het Nut van een voor alle inwoners bestem de nationale school op kosten van de landelijke overheid betekende dat op verbe tering van de inkomens van de schoolmeesters voorlopig niet te rekenen viel. De oude tweedeling - schoolmeesters die toelagen en emolumenten ontvingen en zij die moesten rondkomen van de schoolgelden - bleef daarmee bestaan. Ze wer den voortaan aangeduid als onderwijzers in het openbaar en bijzonder onderwijs. De aangestelde schoolopzieners moesten bij de plaatselijke besturen gaan pleiten voor verhoging van de traktementen en de vorming van pensioenfondsen. Het zou weinig opleveren. Meer succes was er ten aanzien van de toelatingsexamens voor schoolmeesters die een plaats in de regelgeving kregen. Ook het bevorde ren van het niveau van de schoolmeesters werd een landelijke taak. De opleiding daarentegen bleef voorlopig nog op de oude leest geschoeid.28 De hoge verwach- HE'RM. 10. KROM 134 De prijsvraag van het Zeeuws Genootschap over het onderwijs, 1778 H.J Krom door Matthias de Sallieth - Rijksmuseum RP-P-1907-3334. 27 Algemeene denkbeelden over het Nationaal onderwijs, 7, 17, 45, 60; Dodde, Een onderwijsrap- port, 40-41, 59-60; Mijnhardt, Wetenschapsbevordering, 49; Visser, Vernieuwing van het lager onderwijs in Zeeland, 52-53. 28 Dodde, Een onderwijsrapport, 32-37,46-47. Vgl. A.M. van der Giezen, De eerste fase van de schoolstrijd in Nederland (1795-1806). Assen, 1937 (proefschrift), 30-31.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 136