een behoorlijk salaris en de vorming van een eigen beroepsgroep die respect en
waardering genoot, zou nog een lange worden.
De Verhandelingen vormden een schakel in de discussie over het onderwijs.
Inhoudelijk waren ze een bescheiden bijdrage aan de verbetering ervan doordat
een deel van de ideeën een plaats vonden in het Nutsrapport dat diende als intro
ductie van de eerste landelijke onderwijswetten. Als tijdsdocumenten zijn de ver
handelingen van met name Krom en Van Voorst slechts voor een deel betrouw
baar. Beiden lieten blijken matig op de hoogte te zijn van de stand van zaken in de
scholen. Verschillende voorstellen voor verbetering waren al ingevoerd. De beide
auteurs schilderden een negatief beeld van de schoolmeesters en hun prestaties.
Ze werden daarbij niet zo zeer geïnspireerd door het Zeeuwse en Staats-Vlaamse
onderwijs als wel door de spectatoriale geschriften van hun tijd. Daarin werd ste
vige kritiek geuit op het onderwijs en de onderwijsgevenden.33
Die projectie naar het verleden was tegengesteld aan eigentijdse geluiden. Wel
iswaar was er kritiek omdat er veel te verbeteren viel, maar er was aan de andere
kant ook veel positiefs. De door Krom en anderen zo verguisde schoolmeesters
genoten van hun tijdgenoten en opdrachtgevers waardering.34 Het grootste succes
van de schoolmeesters bleef onbelicht. Zij hebben bijgedragen aan de geletterd
heid van de Zeeuwen. In het laatste kwart van de achttiende eeuw stond Zeeland
met een alfabetiseringsgraad van 82 procent aan de top van alle gewesten. Die
in Staats-Vlaanderen was beduidend lager, namelijk 62 procent, een gevolg van
de geringe geletterdheid onder het rooms-katholieke deel van de bevolking, een
verschijnsel dat ook elders voorkwam.35 Deze feiten laten zien dat de Zeeuwse on
derwijssituatie de vergelijking met de rest van de Republiek goed kon doorstaan.
136
De prijsvraag van het Zeeuws Genootschap over het onderwijs, 1778
33 Uil, De scholen syn planthoven van de gemeente, 390.
34 Voorbeelden daarvan in: Uil, De scholen syn planthoven van de gemeente, 390-391.
35 Ibidem, 673-677.