- om als volwaardige en deugdzame burgers hun bijdrage te kunnen leveren aan
de samenleving. Het verlichte programma was enerzijds verbonden met een op
timistisch geloof in de mogelijkheid tot ontwikkeling en vooruitgang, en de po
tentie van mensen om van onderop groei door te maken. Tegelijkertijd konden
de verlichte idealen zo breed ingang vinden door juist een wat pessimistische
visie op de samenleving: veel achttiende-eeuwers waren ervan overtuigd dat de
samenleving economisch en moreel in verval waren geraakt en dat het geliefde
vaderland alleen hersteld zou worden als de inwoners zichzelf zouden verbeteren.
Het verlichtingsdenken ging dus gepaard met een geloof in en een liefde voor het
vaderland, op een lokaal niveau te vertalen naar de liefde voor de eigen provincie
en regio. In Zeeland - dat lange tijd bloeide dankzij de overzeese handel - was het
gevoel van achteruitgang urgent,8 wat resulteerde in velerlei initiatieven om via de
ontwikkeling van de Zeeuwen het gebied opnieuw groot en belangrijk te maken.
Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen kwam in dit klimaat tot ont
wikkeling. Het werd in 1769 formeel erkend, en kwam voort uit een van de Vlis-
singse leessociëteiten, waarbinnen halverwege de jaren zestig het initiatief was
genomen om een genootschap te vormen naar het model van het Haarlemse ge
leerde genootschap dat sinds 1752 actief was: de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen.9 Het plan kwam in eerste instantie van Justus Tjeenk, predikant
van de Engelse kerk in Middelburg.10 Deze geschiedenis maakt al direct duidelijk
dat wetenschap en religie hand in hand gingen: het Genootschap stond open voor
predikanten met natuurwetenschappelijke kennis en belangstellingen.11 Zo was
predikant en oogarts Johannes Nettis vanaf het eerste uur lid.12
De ambities waren hooggespannen: het Zeeuws Genootschap zou een lande
lijk middelpunt van wetenschappelijke vernieuwing moeten worden en Zeeland
helpen om weer een centrale positie in de Republiek in te nemen. Dat bleek in
de praktijk moeilijk te realiseren. Er werden zeker leden van buiten Zeeland aan-
140
Het achttiende-eeuwse jeugdboek als instrument
8 Zie over deze ontwikkeling: P. Brusse, Economie. In: P. Brusse en J. Dekker, Geschiedenis van
Zeeland, deel III: 1700-1850. Zwolle, 2012, 49-115.
9 Mijnhardt, Ter bevordering van 'Deugd en Waerheijt', 45; A. Neele, Religie en cultuur. In: P.
Brusse en J. Dekker, Geschiedenis van Zeeland, deelIII: 1700-1850. Zwolle, 2012, 211-308, met
name 262. Zie ook W.W. Mijnhardt, Tot heil van 't menschdom: culturele genootschappen in
Nederland, 1750-1815. Amsterdam, 1988, hoofdstuk IV over het Zeeuws Genootschap.
10 Neele, Religie en cultuur, 262.
11 Ibidem, 227.
12 Ibidem, 227.