getrokken, maar het bleef voor een heel belangrijk deel een lokaal gebeuren.13 Toonaangevende wetenschappelijke publicaties van elders waren moeilijk binnen te halen: publicaties van binnenuit waren vaak wetenschappelijk niet heel ver nieuwend, en buitenlandse wetenschappelijke ontwikkelingen werden niet op de voet gevolgd. De waarde van het Genootschap zat eerder in het populariseren en breder verspreiden van kennis.14 Daarin zie ik duidelijke raakvlakken met andere geïnstitutionaliseerde Zeeuw se gezelschappen. Middelburg telde twee natuurkundige genootschappen: een voor heren (opgericht in 1780) en een voor dames (opgericht in 1785). Die hadden niet zozeer een wetenschappelijke functie, maar 'waren opgericht met het doel van de Middelburgse regentenelite in staat te stellen kennis te nemen van de voor uitgang in de natuurwetenschappen.'15 Nog wat later, in 1794, werden in Zeeland afdelingen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen opgericht, met als doel zoveel mogelijk mensen de mogelijkheid te geven om onderwijs te genieten.16 Dit soort organisaties zijn zeker niet zomaar op één hoop te gooien, noch in houdelijk (het Zeeuws Genootschap wortelde in de humanistische geleerdencul- tuur en dat kan zeker niet van het Nut gezegd worden), noch sociaal (ze richtten zich niet op dezelfde groepen, hoewel die scheidslijnen in de loop van de tijd steeds vager worden).17 Maar ze deelden wel een ambitie op het terrein van de kennisverspreiding en het betrekken van verschillende doelgroepen in die kennis. Er zitten unieke kanten aan de manier waarop die ambitie in Zeeland vorm kreeg: het Natuurkundig Genootschap der Dames was het enige natuur kundegenoot- schap voor vrouwen - niet alleen in de Republiek, maar ook daarbuiten. Dat onderwijzen van vrouwen werd grotendeels gelegitimeerd vanuit hun maatschappelijke rol om kennis door te geven aan nieuwe generaties. Tijdens de openingstoespraak van het Natuurkundig Genootschap der Dames gaf Johan Feike Dietz 141 13 Mijnhardt, Ter bevordering van 'Deugd en Waerheijt', 49. Zie hierover ook W.W. Mijnhardt, Publieke belangstelling voor de natuurwetenschappen in Zeeland, 1780-1815. In: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1987, 206-227, met name 211. Over de regionale rol van het Zeeuws Genootschap ook: H. Zuidervaart, Het 'Kabinet der Natuurlijke Zeldzaamheden' van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen gedurende het tijdvak 1771-1859. In: B. Sliggers en M.H. Besselink, Het verdwenen museum. Natuurhistorische verzamelingen 1750-1850. Blaricum en Haarlem, 2002, 155-174, met name 157. 14 Mijnhardt, Ter bevordering van 'Deugd en Waerheijt', 49; Zuidervaart, Het Kabinet der Na tuurlijke Zeldzaamheden, 157. 15 Kloek en Mijnhardt, Leescultuur in Middelburg, 45. 16 Ibidem, 45; Neele, Religie en cultuur, 256. 17 Kloek en Mijnhardt, Leescultuur in Middelburg, 47-48.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 143