zélf de worm kunnen aanschouwen met al zijn spieren en bewegingen. Zo is van Nuys Klinkenbergs Onderwijs in den godsdienst een soort microscoop, een visu eel instrument waarmee ingezoomd kan worden op de wonderen van Gods werk. Dit is een techniek die vaak voorkomt in de Zeeuwse context: het jeugdboek wordt een optisch instrument dat helpt om heel kleine dingen voor het blote oog zichtbaar te maken (het boek als microscoop) of heel verre dingen dichterbij te halen (het boek als een telescoop). De Zeeuwse jeugdboeken fungeren zoals in strumenten waarmee het kind wordt geleerd de wereld te leren observeren in groot detail of juist vanaf afstand, om in- en uit te zoomen, en om zo visuele waarnemingen te doen die de basis vormen van kennis. De Katechismus der na tuur (1777-1779) van lid Johannes Florentius Martinet - een bekend natuurkundig boek met gesprekken tussen leermeester en leerling over de waarneming van de natuur - functioneert in eerste instantie als een telescoop die hemellichamen in kaart brengt die onzichtbaar zijn voor het blote oog.46 Langzaam transformeert het boek van telescoop in microscoop, en toont het hele kleine beestjes voor de lezer. Lezers kunnen hun boek benutten als een kijker, en raken zo vertrouwd met heel verre of heel kleine objecten die zonder dit optische instrument niet zomaar te zien zijn.47 We zien precies de tegenovergestelde beweging in Johann Georg Rosenmül- ler's Geschiedenis van den Godsdienst voor kinderen (1792), een boek opgedra gen aan het Zeeuws Genootschap. De dedicatie was een teken dat Rosenmüller een relatie tussen zijn ambities en die van het Genootschap wilde leggen. In deze Geschiedenis van Godsdienst wordt juist steeds verder uitgezoomd: via de eigen woonplaats wordt de stap gezet naar wereldzeeën en andere continenten: 152 Het achttiende-eeuwse jeugdboek als instrument Wanneer gy buiten onze stad (of dorp) gaat, dan ziet gy weilanden, velden, boo- men, vyvers, rivieren en meiren. Gaat gy verder, dan komt gy hier in een dorp, en ginds in eene stad. Zulke steden, dorpen, velden, weilanden, bergen en heu velen zoude gy overal aantreffen, al konde gy, jaaren lang, van de eene plaatze, naar de andere gaan. Gy zoude dan dikwyls op plaatzen komen, waar gy niets ziet, dan water; zulks noemt men de zee. Door middel van schepen kan men 46 Johannes Florentius Martinet, Katechismus der natuur. Amsterdam, 1777-1779. 47 Dat idee dat het goed is om groot te beginnen en langzaam 'af te dalen' wordt ook geëxplici teerd, zie bijvoorbeeld de opening van het eerste gesprek.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 154