Daarnaast reflecteren de jeugdboeken op wat goed waarnemen is, en hoe je je
eigen waarneming kunt verbeteren. Zo leren de jonge lezers dat hun positie bepa
lend is voor wat zij kunnen zien. In één van de boeken van Genootschapslid Sa
muel van Emdre - Huisboekje voor de jeugd, om haar te beveiligen tegen ongeloof
en bijgeloof, als mede ter bevordering van kennis en deugd (1798) - ontdekken le
zers via conversaties tussen vader en kind dat de positie van een kijker zijn waar
neming mede bepaalt. In een dialoog met dochter Keetje legt vader uit: 'Zo leert
vader Keetje, en tegelijkertijd de jonge lezer die met Keetje meedenkt en -kijkt,
'dat, hoe nader de regen is bij den aanschouwer, hoe kleiner die [regen]boog zich
aan 't oog vertoont, doch hij wordt grooter of wijder gezien, indien de regen ver
af is.'54 Jonge lezers, die zichzelf met Keetje kunnen identificeren, concluderen nu
dat hun observaties afhankelijk zijn van hun positie. Eenzelfde betoog treffen we
aan bij Rosenmüller, die in zijn Geschiedenis van den Godsdienst voor kinderen
uitlegt dat objecten heel klein kunnen lijken als ze zich op grote afstand bevinden.
Zo lijkt een kerktoren heel klein te zijn als we vanaf de straat de hoogte in kijken,
legt Rosenmüller uit: 'Maar zien wy hem van naby, dan is hy veel grooter.55
Jonge lezers leren dus dat optische instrumenten kunnen helpen om voor
werpen en verschijnselen op de juiste schaal te zien. De leermeester in Martinet's
Katechismus laat zijn leerling zien dat hij met het blote oog niet in staat is om
de ingenieuze tekeningen in de sneeuw waar te nemen. Met een vergrootglas,
echter, is die verborgen schoonheid plotseling zichtbaar.56 Uitvoerig zet de leer
meester uiteen hoe de leerling, als hij 'de konst van ze waar te neemen wilt leren,
de sneeuwfiguren zelf moet vangen op een lap zwart satijn, om ze vervolgens
te observeren, zodat hij oog krijgt voor 'deeze verwonderlyke Schoonheden, en
wie weet, hoe veel meer andere verschillende Figuuren, die geen Menschlyk oog
ooit ontdekte.57 De leermeester toont enkele afbeeldingen van dit soort sneeuw
figuren, gemaakt op basis van zijn eigen observaties (afb. 4). De lezers kunnen
154
Het achttiende-eeuwse jeugdboek als instrument
54 Samuel van Emdre, Huisboekje voor de jeugd, om haar te beveiligen tegen ongeloof en bijgeloof,
als mede ter bevordering van kennis en deugd. Utrecht, 1798, 229.
55 Rosenmüller, Geschiedenis van den Godsdienst, 4.
56 Martinet, Katechismus der natuur, 147: de leermeester in Martinets Catechismus legt aan zijn
leerling op diens verzoek uit dat 'Figuuren in de Sneeuw' dikwijls 'met het bloot oog' gezien
kunnen worden: 'egter heeft men een Vergrootglas noodig om het konstige te ontdekken.'
57 Martinet, Katechismus der natuur, 147-8: Uitvoerig zet de leermeester uiteen hoe de leerling,
als hij 'de konst van ze waar te neemen wilt leren', de sneeuwfiguren zelf moet vangen op een
lap zwart satijn, om ze vervolgens te observeren, zodat hij beschouwt 'deeze verwonderlyke
Schoonheden, en wie weet, hoe veel meer andere verschillende Figuuren, die geen Menschlyk
oog ooit ontdekte'.