bloeiperiode in de achttiende eeuw. Populaire wetenschap of publiekswetenschap is al sinds jaren een van de nieuwe thema's in de wetenschapsgeschiedenis, en de tot vandaag bestaande, actieve genootschappen als het Zeeuws Genootschap zijn, vanwege hun positie aan de rand van of buiten het formele wetenschapsveld, interessante instrumenten van publieksleven. Gezien het encyclopedische ideaal van veel genootschappen, waaronder ook het Zeeuws Genootschap, moet 'we tenschap' dan wel ruimer opgevat worden dan puur natuurwetenschappelijk, en ook de geesteswetenschappen omvatten. Die encyclopedische opvatting was tot diep in de twintigste eeuw ook verbonden met de overtuiging dat omgang met wetenschap en kennis een beschavende werking had. In de wetenschapshistorische interpretatie speelt dat beschavingsideaal geen rol, daarvoor is het Verlichtingsmodel geschikter, mits erkend wordt dat het Ver- lichtingstreven niet beperkt bleef tot de achttiende eeuw. Het werd integendeel, zoals we steeds meer beseffen, juist in de negentiende eeuw steeds verder tot Bil- dungs-ideaal uitgewerkt. Deze doelstelling om tot een ideale vorm van geestelijk leven te komen kan een streven naar technische rationaliteit omvatten, maar mag daartoe niet gereduceerd worden. Zij drukte tot diep in de twintigste eeuw haar stempel op het geestelijk leven binnen het Zeeuws Genootschap. Een benadering die zo'n genootschap strikt beoordeelt naar zijn positie in een hogere epistemi- sche orde, miskent de voor veel genootschapsleden bevredigende pogingen om een geestelijk leven te organiseren, en reduceert het belang ervan tot een puur wetenschaps-technische rol die niet in overeenstemming is met de zelf-opvatting van deze in het encyclopedische cultuurideaal gefundeerde organisaties. Het lijkt daarom op basis van de laatste interpretaties van de twee vigerende verklarings modellen raadzaam het genootschapswezen via twee routes te benaderen: aller eerst door deze gezelschappen te positioneren in een 'epistemische hiërarchie' en zo te bepalen op welke manier ze door de tijd heen geïntegreerd waren in de formele kennisstructuren.10 De tweede benadering zoekt meer specifiek naar de genootschapsinterne werking om na te gaan hoe het genootschappelijke ideaal in de praktijk werd geleefd, welke activiteiten men organiseerde, welke projec ten er werden opgezet, en hoe men de organisatie in het algemeen in leven pro beerde houden.11 Het lijkt erop dat een goede genootschapsgeschiedenis beide routes volgt. Het kan heel goed zijn dat gezien vanuit de route van buitenaf een Arjan van Dixhoorn, Henk Nellen en Francien Petiet 17 10 Voor het begrip 'epistemische hiërarchie' zie de bijdrage van Douwe Schipper in deze bundel. 11 Zie Caradonna, The Enlightenment in Practice, 12, geïnspireerd door M. Jacob, Living the En lightenment: Freemasonry and Politics in Eighteenth-Century Europe. New York, 1991.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 19