196
De Vlissingse burgemeester Johannes Mauritz (1724-1796)
daarvoor regels vast te leggen.31 Dat gezelschap verliep rond 1764, waarna Guépin
samen met een aantal anderen een Nederduitsch leesgezelschap oprichtte dat
eenmaal per maand bijeenkwam. Een jaar later, in juli 1765, werd op initiatief van
Guépin ook een het Franse leesgezelschap gesticht, waaruit in 1769 het Zeeuws
Genootschap is voortgekomen.
De vraag is allicht of Johannes Mauritz bij (een van) deze genootschappelijke
initiatieven was betrokken. Gezien zijn interesse in de dichtkunst zou men ver
wachten van wèl. In zijn album prijken immers inscripties van drie leden van Co-
namur Tenues Grandia, te weten twee uit 1754 van de Vlissingse raden Rijklof Ger-
brand van Goens en Lucas Frederik Schorer (Mauritz' zwager), en een uit 1756 van
Anthony Pieter Lambrechtsen (1727-1792), de baljuw van Vlissingen. Bovendien
dienden Jean Guépin en Johannes Mauritz in deze jaren gelijktijdig als schepen van
Vlissingen.32 Mauritz kende de betrokkenen bij dit Taal- en Dichtlievend Kunstge
nootschap dus duidelijk van nabij. Maar zeker is Mauritz' participatie allerminst.
Van de genoemde gezelschappen zijn geen ledenlijsten overgeleverd en Mauritz
nam in elk geval geen deel aan de Franse leessociëteit. De leden daarvan waren
immers van meet af aan lid, dan wel Directeur, van het Zeeuws Genootschap.
Mauritz kwam pas bij dit genootschap toen de voorbereidingen tot de oprichting
al lang en breed achter de rug waren.33 Van de dertien leden van de Franse leesso
ciëteit hoorde alleen de predikanten Justus Tjeenk en Jan Jacob Brahe aantoonbaar
tot het netwerk van Mauritz, want hun beider inscripties, uit respectievelijk janu
ari en juni 1768, zijn de laatste die in zijn vriendenboek staan opgetekend.
Een jaar later, op 30 mei 1769, werd Mauritz tegelijk met zijn zwager Evert
Clijver benoemd tot Directeur van het - toen nog maar twee maanden oude -
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Eerste secretaris Tjeenk had hen
beiden voorgedragen. De brief die Mauritz daarna aan Tjeenk stuurde om voor
dit alles te bedanken doet vermoeden dat Mauritz zich tot die tijd afzijdig had ge
houden van alle genootschappelijke ontwikkelingen in Vlissingen. Want Mauritz
schrijft dat hij 'niet sonder groote verwondering' van zijn voordracht had verno
men.34 Waarom zou die 'verwondering' nodig zijn wanneer Mauritz in eerdere
31 Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 128.
32 Johannes Mauritz was schepen van Vlissingen in de jaren 1755-1767; Jean Guépin was schepen
van 1753-1766.
33 Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 138. De Franse leessociëteit bestond kort na de oprich
ting uit zes regenten, vijf predikanten en twee artsen.
34 FA Mauritz, inv. nrs. 5152-5153: Johannes Mauritz aan Justus Tjeenk, 2 juni 1769. Zie aldaar ook
Tjeenks aanbiedingsbrief met Mauritz' diploma van 30 mei 1769.