genootschap geen of weinig relevantie meer lijkt te hebben in de organisatie van
kennisproductie en -disseminatie, maar dat bijvoorbeeld de leden toch naar eigen
tevredenheid een zinvolle interpretatie geven aan het oude kennisideaal. In de
eerste benadering staan de maatschappelijk dominante epistemische principes
centraal, de tweede benadering meet een genootschap af aan expliciete gemeen-
schapsinterne principes.
Belang van deze bundel
Deze bundeling van artikelen, geschreven ter gelegenheid van het 250-jarig be
staan van het Zeeuws Genootschap, biedt de bouwstenen voor een meer om
vattende studie van de geschiedenis van de genootschappelijkheid tot in de een
entwintigste eeuw, en van het Zeeuws Genootschap in het bijzonder. Zij dwingt
tot verder onderzoek van de genootschappelijkheid voorbij de achttiende eeuw.
Tegelijk weerspiegelt de bundel met zijn sterke nadruk op de achttiende eeuw
(negen van de 22 artikelen zijn gewijd aan de eerste veertig jaar) ook een oude
onderzoekstraditie waaruit niet gemakkelijk is te ontsnappen omdat daartoe de
kennis en expertise nog niet zijn opgebouwd. Door de aandacht van die vier de
cennia deels te verschuiven naar de tweehonderdjarige geschiedenis van het Ge
nootschap na 1800 hopen we de interesse in de latere perioden aan te wakkeren
en de basis te leggen voor verder onderzoek. Van de hier bijeengebrachte artike
len geven er twee (Frijhoff en Mijnhardt) een inleiding in de geschiedenis van de
genootschappelijkheid vanuit het lange-termijn perspectief tot in de achttiende
eeuw. Ze vormen het uitgangspunt voor de overige 20 casestudies (9 over de acht
tiende eeuw, 4 over de negentiende, 1 over de negentiende en vroege twintigste
eeuw, en 5 omspannen samen de hele twintigste eeuw tot en met de laatste eeuw
wende). Uit de artikelen die een aspect van de negentiende- en twintigste-eeuwse
geschiedenis van het Genootschap behandelen blijkt hoe actief en zelfkritisch zijn
leden de achttiende-eeuwse organisatievorm in leven hielden.
De artikelen zijn chronologisch geordend om een indruk te geven van de ont
wikkeling van het Genootschap in de 250 jaar van zijn bestaan, maar ze vertonen
een grote thematische variëteit. Dat maakt een evaluatie van de ontwikkelings
gang van het Genootschap op basis van deze 'bouwstenen' niet direct eenvoudig.
Toch zijn er wat algemene lijnen te schetsen, die als uitgangspunt kunnen dienen
voor verder onderzoek en het ontwikkelen van een uitgebreidere synthese van de
geschiedenis van het Genootschap in een bredere historische context. Allereerst
is het duidelijk dat het Genootschap vanaf het begin tot ongeveer de jaren zestig
18
INLEIDING