Huib J. Zuidervaart
Alle drie waren dit aantoonbaar personen uit Mauritz' netwerk. Gezien Mauritz'
eerdere dwepen met vaderlandse dichters zou zijn actieve belangstelling voor de
hand hebben gelegen. Maar wanneer maart 1782 Anthony Pieter van Lambrecht-
sen bij de Vlissingse elite langs gaat met een verzoek om de opleiding van jonge
dichter geldelijk te ondersteunen, dan geeft Mauritz niet thuis. Onder de achttien
contribuanten die beloofden jaarlijks tussen twee en vijf Zeeuwse Rijksdaalders
te zullen bijdragen bevinden zich wél Mauritz' zwagers Evert en Pieter Jacob Clij-
ver, plus zijn oomzegger Jacobus van Dishoeck, maar Mauritz zelf is op deze lijst
opvallend afwezig.81
Datzelfde jaar 1782 draagt Mauritz zijn rentmeesterschap van de stadhouder
lijke domeinen over aan een andere oomzegger, de eveneens uit Wesel afkomstige
Willem van Rosenthal.82 Dit was een beslissing die hij later stellig zou betreuren,
want Van Rosenthal ging er in oktober 1787 met de kas vandoor, kort na de con
flicten tussen prinsgezinden en patriotten die de stad Vlissingen zwaar hadden
getroffen.83 Mauritz en zijn zwager Pieter Jacob Clijver hadden voor hem borg ge
staan en moesten nu voor de gevolgen opdraaien.84 Een geluk bij een ongeluk was
wel dat beide zwagers, na de onderdrukking van de patriotse opstand, door stad
houder Willem V tot burgemeester van de stad werden benoemd, een beslissing
211
81 Een mogelijke verklaring van Mauritz' afwezigheid op de lijst van Bellamy's ondersteuners zou
kunnen zijn dat hij op het moment van Lambrechtsens inzameling (maart 1783) afgeleid was
door het overlijden van zijn broer Willem, eerder die maand. Volgens de genealogie Mauritz
(1902) zou Willem Mauritz in maart 1783 zijn overleden, maar dat heb ik niet door originele
bronnen bevestigd kunnen krijgen. Bellamy kende in elk geval een meisje Mauritz. Uit 1785
dateert zijn Utrechtse notitie: 'Eergisteren is Juffr. Maurits hier in de stad gekomen: ik heb haar
in de schuit gezien; Ik zal haar straks een visite geven, doch ik moet eerst informeeren
waar zij gelogeerd is'. Vermoedelijk betreft dit de toen 25-jarige Geertruid Maria Mauritz [Wil
lemsdochter] en niet de tien jaar jongere Elisabeth Mauritz, de dochter van Johannes. Zie: J.A.
Nijland, Leven en Werken Van Jacobus Bellamy, deel 1, Leiden 1917, LXXI-LXXIII, 234.
82 Willem van Rosenthal (*1754) was het achtste kind van Johannes Mauritz' zuster Christina
Geertruijd Mauritz (*1717) en haar man Johan Caspar van Rosenthal (*1711). Zie Wapenheraut,
1916, 393.
83 Van Rosenthal vertrok met de noorderzon in oktober 1787, vlak na de doop te Vlissingen van
zijn jongste dochter. Voor zijn faillissement, zie: J.A. de Chalmot, Verzameling van placaaten,
resolutien en andere authentyke stukken betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenissen,
in de maand september MDCCLXXXVII, bevooren en vervolgens, in het Gemeenebest der
VereenigdeNederlanden voorgevallen, deel 36. Kampen, 1791, 96-97. Zijn weduwe, Martina
Geertruida Alvarez (1754-1819) uit Terneuzen, keerde in 1792 naar Vlissingen terug en vestigde
zich daarna in Middelburg, waar ze een speelhof aan het Molenwater exploiteerde.
84 Nationaal archief, Den Haag, archief Nassause Domeinraad vanaf 1581, inv. nrs. 15125-15126:
rekeningen van Johannes Mauritz en Pieter Jacob Clijver, als borgen van de gesuspendeerde
rentmeester Willem van Rosenthal, 1788-1789. In 1789 zou Clijver uiteindelijk de functie van
rentmeester op zich nemen.