Vanaf november 1755 volgde een periode waarin geen concerten werden gegeven.
Daarna werd aanvankelijk incidenteel en vervolgens weer regelmatig geconcer
teerd. De periode voorafgaand aan die van de regelmatige, wekelijkse concerten
moeten zijn samengevallen met de jaren waarin Willem Lootens de leiding van
het Collegium Musicum had: 1763-1766. Frans Joachim Heinrichs lijkt daarna de
finitief deze positie te hebben bekleed: uit de stadsrekening van 1769 blijkt zijn
jaarwedde van 25 pond als conciërge; tot zijn dood op 14 maart 1801 was Hein
richs kapelmeester en conciërge van het concert.43 In feite hielt deze dubbele
functie een algehele verantwoordelijkheid in voor de organisatie van de prakti
sche muziekbeoefening, niet geheel onvergelijkbaar met de in het Duitsland van
de achttiende eeuw bestaande functie van 'Werkmeister'.44
Albert Clement
257
den zeer bekwamen Muzykmeester Frans Joachim Heinrichs. Doch bynaa was
het, in den Jaare 1755, met dit Concert gedaan geweest, wanneer eene Aard-
beeving zig in de Maand November alom door geheel Europa, hoewel hier te
Lande zeer weinig deed gevoelen. Men waande zekerlyk den Hemel te vertoor
nen, met het speelen van onschuldige Muzyk: althans de Musikanten werden
afgedankt, het Concert opgezegt, en deeze Edele Konst moest wegens dries
te vooroordelen, agterstaan; Evenwel werd het Concert eenigen tyd daarnaa,
en vervolgens aanhoudend, weder voortgezet, ja ten blyke, dat Hun Achtbaare
zulks goedkeurden, werd den jegenswoordigen Kappelmeester Heinrichs voor
noemd, aangesteld tot Concherge, by Resolutie van de Magistraat deezer Stad,
van den 6 augustus 1768, en aan hem Vrije Wooning boven de Concertzaal, en
eenen Jaarlykschen toeleg van vyf-en-twintig ponden Vlaams toegestaan. Met
deeze Voorrechten blyft dit Concert, Jaarlyks by Intekening, geduurende het
Winter-Saisoen, eens ter Weeke, zynde dus ver geweest des Woensdags Avonds,
aan den gang. Voorts zyn hier bovendien nog eenige byzondere Concerten, die
met goed gevolg, door de Beminnaars der Muzyk, worden bezogt.42
42 Zeelands Chronyk-Almanach, 1041-1043.
43 H.M. Kesterloo, De stadsrekeningen van Middelburg, IX. In: Archief, uitgegeven door het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen VIII, 1902, 32. Heinrichs was in 1764 organist van
de Engelse kerk te Middelburg geworden en in hetzelfde jaar tot de Middelburgse vrijmetse
laarsloge La Philantrope toegelaten; zijn broer Johann Michael Heinrichs - sinds 1767 organist
te Goes - zou dit voorbeeld in 1772 volgen. Scherft, Zeeuws muziekverleden, 16.
44 Het vermoedelijk bekendste voorbeeld van een componist en organist die deze functie ver
vulde, is Dieterich Buxtehude (1637-1707), werkzaam aan de Marienkirche in Lübeck, waar hij
zowel leiding gaf aan de muziek, alsook uitbater en muziekbibliothecaris van de kerk was.