vaag omlijnd en bestond er binnen het Genootschap over de rol van deïsme en
openbaringsgeloof een levendige discussie waarbij er ruimte was voor meer en
minder radicale meningen (Peene).
Via het Genootschap werden allerlei wetenschappelijke problemen, op
vattingen en principes gedomesticeerd in de Zeeuwse samenleving: van filo-
sofisch-theologische, medische, natuurwetenschappelijke, staatsrechtelijke,
historisch-archeologische tot meer technische en praktisch-maatschappelijke
problemen (onderwijs, armoede, huisvesting, begraafpraktijken, bijgeloof). Ook
nieuwe wetenschappelijke methoden en wetenschapsprincipes werden via het
Genootschap en het omliggende ecosysteem geïntegreerd in de lokale en regi
onale omgeving: van verzameling, waarneming en proefneming, nauwkeurige
beschrijving en afbeelding, tot categorisering, systematisering, bronneneditie,
statistiek en moderne vormen van beheer en bestuur van culturele organisaties.
Zo werd het Genootschap een instrument voor het laten doordringen van het ob-
jectiviteitsstreven in de samenleving (Maas, Schipper, Kuipers, Beekman, Nellen,
Le Clercq). Via prijsvragen, en later alleen nog lezingen en publicaties, werden
problemen geformuleerd en gepubliceerd. In genootschappelijke kring werd ken
nis voortgebracht die later zijn weg vond naar onderzoekers elders. Historisch-ar-
cheologische (Kuipers, Nellen, Beekman), literairhistorische (Le Clercq), numis
matische en volkskundige (Van Santen), natuurwetenschappelijke (Van Trijp) en
craniologische (Schipper) kennis, maar ook praktische hervormingsvoorstellen
(Uil, De Mooij) werden elders gerecipieerd. Het Genootschap speelde zo zelf een
rol in het ontwikkelen van de moderne disciplines, en werd dus niet slechts van
buitenaf door binnen deze disciplines heersende standaarden beïnvloed (en ge
marginaliseerd). In de negentiende eeuw ging het objectiveringsstreven van de
moderne wetenschapsdisciplines samen met een steeds verdergaande concen
tratie van de genootschappelijke onderzoeksinteresse op het (natuur-) historisch
gegroeide Zeeland. Als onderzoeksobject verschoof de universele kosmos naar de
achtergrond.
Het Genootschap ontstond in de achttiende eeuw uit een leesgemeenschap,
en die achtergrond zou in zekere zin merkbaar blijven tot in de eenentwintigste
eeuw toe. Teksten die in kringen van het Genootschap werden gepubliceerd zijn
daardoor interessante bronnen voor wat men las en wat men inspirerend vond.
Ook wordt uit deze bronnen duidelijk welke invloeden men onderging in de bur
gerlijke kringen rond het Genootschap, die tot het midden van de twintigste eeuw
tot de sturende milieus, eerst nog van Nederland en later vooral van Zeeland,
Arjan van Dixhoorn, Henk Nellen en Francien Petiet
23