vervangen door een objectiverende omgang met productie en verspreiding van
kennis als een instrument van algemeen belang voor het brede publiek.
Deze bundel identificeert ook enkele belangrijke cesuren in het Genootschaps
leven: de verheffing tot staatsgenootschap in 1769, de fusie van het Vlissingse de
partement met Middelburg in 1801, de aankoop van het Genootschapspand in de
Wagenaarstraat in 1888, de hervormingen van de jaren 1860-1869, de brand van
1940 en de Duitse bezetting, de hervormingen van de jaren zestig, de verkoop van
het pand in 1972, en de pogingen het Genootschapscentrum te versterken via het
tijdschrift Zeeland. Meer onderzoek naar de relatie tussen allerlei bredere maat
schappelijke ontwikkelingen (de opschudding tijdens de Franse overheersing in
Nederland, het ontstaan van de liberale natiestaat, de opkomst van socialisme en
feminisme, de oorlogsjaren en het nationaalsocialisme, het ontstaan van de mo
derne industriële kennissamenleving en het neoliberalisme, de dekolonisering en
de opkomst van de Europese Unie), de professionalisering en specialisering in de
wetenschap en interne hervormingen en beleidsontwikkelingen binnen het Ge
nootschap is zeker nodig. Leerrijke bronnen daarvoor zijn de correspondenties
van Genootschapsleden, beleidsstukken en andere weergaven van discussies over
de toekomst van het Genootschap, herdenkingsredes en studies over het Genoot
schappelijk verleden, zoals biografieën en necrologieën van leden. Het archief van
het Genootschap en de verzamelingen van correspondenties en onderzoekspa-
pieren van leden en andere geleerden en onderzoekers vormen samen met publi
caties in Genootschapsmedia en elders een unieke neerslag van de relatie tussen
het Genootschap en de werkzaamheden van de gemeenschap van leden en con
tacten eromheen. Daaruit laat zich aflezen hoe leden van het Genootschap vanuit
het bredere ecosysteem het Genootschapsleven praktiseerden. Deze bundel legt
een reeks bouwstenen voor zo'n meer omvattende geschiedenis van het Zeeuws
Genootschap in het bijzonder en genootschappelijkheid in het algemeen. Tege
lijk kunnen deze bouwstenen in de traditie van historische zelf-evaluatie gebruikt
worden om na te denken over nut, noodzaak en missie van genootschappen in de
eenentwintigste eeuw.
Arjan van Dixhoorn, Henk Nellen en Francien Petiet
25