Jack de Mooij Batavia vertrokken predikant Josua van Iperen.13 Ook Te Water werd lid van dit Genootschap en raakte bevriend met de voorzitter Adriaan Moens.14 Moens was geboren in Middelburg en voorbestemd om predikant te worden, maar vertrok op 23-jarige leeftijd naar Indië, waar hij uiteindelijk opklom tot raad van Indië en directeur-generaal, de plaatsvervanger van de gouverneur-generaal. Te Water heeft enkele van zijn kennissen met succes voorgedragen als leden van het Zeeuws Genootschap, zoals zijn oude Utrechtse studiegenoten Meinard Tydeman, hoogleraar in de rechten te Utrecht, en Nicolaas George Oosterdijk, hoogleraar in de geneeskunde te Leiden. Hetzelfde gold voor de vader van de laat ste, Johannes Oosterdijk Schacht en voor Paulus 's Graeuwen, een verre neef van Te Water. Voor Jan des Roches, de secretaris van de Académie impériale et royale des sciences et belles-lettres de Bruxelles, regelde hij in 1781 een lidmaatschap. Te Water had hem in dat jaar ontmoet tijdens een rondreis. Een paar jaar later regelde Des Roches voor Te Water een lidmaatschap van zijn Académie. Tevens zorgde Te Water ervoor dat een aantal van zijn kennissen directeur werd. In 1774 droeg hij bijvoorbeeld Onno Zwier van Haren voor, die hem in de jaren daarvoor behulpzaam was geweest bij zijn onderzoek naar de edelen die het smeekschrift hadden ondertekend. Van Haren was een Fries edelman die, nadat hij als politicus ten val gebracht was, teruggetrokken in Wolvega leefde.15 Hij was vooral bekend door een vaderlandslievend en pro-orangistische gedicht dat later de naam De Geusen kreeg en pas na enige drukken op waardering kon rekenen. Te Water ge bruikte een gedeelte uit dit gedicht om de vorderingen van Jacobus Bellamy, zijn pupil, te testen. Hij had eerder het talent van de jonge Vlissingse dichter Bella my, toen nog bakkersknecht, ontdekt doordat hij een door Bellamy met opzet achtergelaten gedicht in het catechesatielokaal vond en las. Nadat Bellamy naar tevredenheid van Te Water een bewerking had gemaakt van het gedeelte van De Geusen dat Gods albestuur verheerlijkte, zorgde hij ervoor dat Bellamy tot de La tijnse school werd toegelaten.16 Van Haren gebruikte Te Water als aanspreekpunt 289 13 H.A.M. Snelders, Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in de periode 1778 tot 1816. In: Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw nr. 11, 1979, 62-90, aldaar 72, 74. 14 A. Moens aan Te Water, 24 nov. 1785, Zeeuwse Bibliotheek (hierna: ZB), Hs 2374; Johannes Pieter Maria Groot, Van de Grote Rivier naar het Koningsplein. Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen 1778-1867. z.p., 2006 (diss. Leiden), 82, 94-96. 15 P. van der Vliet, Onno Zwier van Haren (1713-1779). Staatsman en dichter. Hilversum, 1996, 201-246. 16 J. van Vloten, Uit Bellamy's nagelaten papieren, met eene plaat en houtsneden in den tekst. In: Archief. Mededelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (hierna: Archief) 3 (1878) stuk 3, 121-290, aldaar 123-125; Van der Vliet, Onno Zwier van Haren, 319-331.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 291