296 Jona Willem te Water - lid van het Zeeuws Genootschap van het eerste uur Water probeerde de vraag te beantwoorden wie de godin Burorina kon zijn, aan wie één van de in Domburg gevonden altaren was gewijd. Hij besprak om tot zijn antwoord te komen de beschikbare secundaire literatuur en diverse verzamelin gen inscripties. Zijn conclusie was dat de naam Burorina alleen voorkwam op dit Domburgse altaar en nergens anders. De godin Burorina moest dus een godin zijn geweest die door de lokale bevolking werd vereerd op Walcheren en wellicht ook in Engeland. Een debat over begraven Afgezien van hun belang voor de ontwikkeling van de historiografische methode hadden deze oudheidkundige verhandelingen weinig bredere actuele betekenis. Met een andere verhandeling mengde Te Water zich daarentegen in een maat schappelijk debat, en zelfs een debat dat uiteindelijk tot actie zou leiden. Op 26 juli 1774 hield hij op een vergadering van het Zeeuws Genootschap een lezing over de gewoonte van het begraven van mensen in kerken en steden, die een jaar later in de Verhandelingen werd opgenomen.39 De gewoonte om de doden in kerkgebouwen te begraven werd vanaf omstreeks 1750 in Nederland in geschriften bestreden. Als eerste viel Abraham Perrenot deze traditie aan in 1748 in zijn dissertatie.40 Perrenot was geboren in Zwitserland, maar bleef na zijn studie rechten in Utrecht woonach tig in ons land waar hij diverse bestuursfuncties bekleedde. Te Water correspon deerde met Perrenot, zond hem in 1774 zijn verhandeling toe en ontmoette hem in dat jaar zelfs persoonlijk.41 Door hun huwelijken was er tussen hen een familiere latie: een broer en zuster van Perrenots in 1774 overleden echtgenote Lena Imans waren gehuwd met de zuster en broer van Te Waters echtgenote. In academische kring werd Perrenots pleidooi voortgezet. Rijklof Michaël van Goens behandelde in het tijdens zijn studententijd geschreven boekje Diatriba de Cepotaphiis (1763) 39 J.W. te Water, Verhandeling over het begraven van lijken in de steden en kerken. In: Verhande lingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen dl. 4, 1775, 629-667. 40 D.P. Snoep, Sterven en rouwen 1700-1900. In: Dood en begraven, sterven en rouwen 1700-1900. Tentoonstelling ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de eerste algemene begraafplaats Soestbergen. [Utrecht, 1980], 4-73, aldaar 36-37; A.R.M. Smit, Begraven in Utrecht 1750-1825. In: Dood en begraven, 82-88, aldaar 82-83; R. Spruit, De dood onder ogen. Een cultuurgeschiede nis van sterven, begraven, cremeren en rouw. Houten, 1986, 73-76; A.C.N. Koenheim, Te Water, Ockerse en het begraven in de kerken en binnen de steden. In: In het land van Brederode 5, 1980, 14-20. 41 J.W. te Water aan A. Perrenot, 1774, UB BPL 1188. Perrenot schreef in 1774 in Te Waters album amicorum: UBL, BPL 2146, f. 31r; P.D. de Vos, De vroedschap van Zierikzee van de tweede helft der 16e eeuw tot 1795. Middelburg, 1931, 683.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 298