Genootschappen en academies:
een lange geschiedenis
Willem Frijhoff
Verwondering, nieuwsgierigheid en de wens tot weten liggen aan de ba
sis van wetenschap. Ze verklaren het ontstaan van de wetenschap, want
vanuit wetenschapshistorisch gezichtspunt zijn antieke natuurfilosofie,
geleerde magie, alchemie, hermetische filosofie en moderne natuurwetenschap
even zovele vormen waarin de verwonderde, nieuwsgierige mens rekenschap af
legt van zijn inzichten in de werking van de natuur en zijn eigen rol daarbij, met
behulp van het mentale gereedschap en de intellectuele categorieën die hem op
dat moment ter beschikking stonden. Ze verklaren ook de duurzame, bij elke ge
neratie opnieuw aanstormende drang om zich in te zetten voor de ontsluiering
van steeds weer nieuwe raadsels van de wereld en van de wetenschap zelf en voor
de communicatie daarvan met anderen. Dat is de basis van elk cultureel of geleerd
genootschap en van elke academie. Een vroeg voorbeeld daarvan is de Academia
secretorum naturae, de Academie voor de geheimen der natuur, die rond 1560 in
Napels werd opgericht door de geneesheer Giambattista della Porta (1535-1615),
een wetenschappelijke duizendpoot en de bevlogen auteur van een uiteindelijk
twintigdelige encyclopedie van de natuurwetenschappen met de in onze ogen
wellicht wat tegenstrijdige titel Magia naturalis, sive de miraculis rerum natura-
lium (Natuurlijke magie, of: Over de wonderen van de natuurlijke wereld, 1558,
1589). Uit het vermogen zich te verwonderen is zo de wetenschap ontstaan.
De eerste genootschappen
Maar reeds de stichting van een genootschap voor onderzoek naar die wonderen
suggereert dat aan dat vermogen niet zomaar de vrije hand kan of mag worden
gelaten. Wetenschap mag dan met grenzeloze verwondering beginnen, ze ont
luikt en bloeit op in een geordend patroon van beschrijving, verklaring en zinge-