methoden om archeologische waarden van een gebied vast te stellen: met name veldkartering c.q. visuele inspectie, zo mogelijk ondersteund door archief-, litera tuur- en volksverhalenonderzoek e.d. Bij dit alles ben ik me ervan bewust dat de aanduiding 'vliedberg' al decennia door sommige auteurs wordt gemeden, omdat zij niet overeenkomt met de jon gere inzichten. Toch wil ik deze naam handhaven vanwege zijn cultuurhistorische lading en het feit dat de bergjes ongeacht hun uiteenlopende voormalige functies een samenhangende categorie vormen van aardkundige, archeologische en cul tuurhistorische monumenten. Heroriëntatie Van de vliedbergen was men al in de vijftiende eeuw de oorspronkelijke functie (in veel gevallen die van kasteelbergje, d.w.z. de basis van een mottekasteel) vergeten; mede hierdoor bleken deze heuveltjes een vruchtbare generator van suggesties en theorieën. Aan het begin van de negentiende eeuw maakte de verklaring 'offer- berg' opgang; deze werd bepleit door Johannes ab Utrecht Dresselhuis (1837/1845) en vond navolging bij Cornelis A. Rethaan Macaré (1859), die in 1834 met Neder lands 'eerste professionele archeoloog' C.J.C. Reuvens de Luyksberg bij Seroosker- ke (W.) had laten afgraven en had onderzocht. Dresselhuis was niet de eerste, die met de offerbergtheorie kwam. Deze wordt bijvoorbeeld genoemd door Jacob van Lennep, die in zijn dagboek van een voetreis door Nederland in 1823 een staalkaart toonde van de destijds circulerende theorieën over de bergjes.1 Hij schrijft: In Zeeland was de theorie met het nodige voorbehoud al geopperd door Matteus Smallegange in zijn Nieuwe Cronijk van Zeeland uit 1696. Over de Duivelsberg 312 'Al wat men van kolen en asch heeft gefabeld' Vooral trokken de zoogenaamde Vliedbergen, waarover zooveel getwist wordt, onzen aandacht. Het zijn groene cirkelvormige terpen met zooden belegd en wel 40 a 50 voeten boven den grond en het lage weiland verheven. Sommigen zeggen dat zij door de Deenen tegen de hooge watervloeden gebouwd zijn, ter wijl zij aan 't bedijken waren; anderen maken ze van de Katten of Romeinen: of maken er offerplaatsen, aanspraakplaatsen of zegeteekenen van. 1 J. van Lennep, Nederland in den goeden ouden tijd. Zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823. Utrecht, 1942, 225.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 314