en gewetensdwang opriep, getuige de religieuze intolerantie die de publieke uni versiteiten in Oxford en Cambridge met hun anglicaanse orthodoxie kenmerk te en het geestelijk sektarisme dat daar naar de mening van een groot deel van de geletterde burgerij heerste. De Royal Society wilde uitdrukkelijk open blijven staan voor geleerden van alle gezindten, en als een kosmopolitische Republiek der Letteren functioneren, boven alle nationale en religieuze verdeeldheid uit. Haar Philosophical Transactions zouden de resultaten van het wetenschappelijk werk in die open geest verspreiden, net als het twee maanden eerder, in januari 1665, opgerichte Franse Journal des Sgavans. Openheid van geest sloot onderlinge rivaliteit dus allerminst uit. Dezelfde openheid en een soortgelijk wantrouwen jegens de universitaire we tenschap leidden in Frankrijk echter tot een radicaal tegenovergestelde organisa tie. De oprichting van de Académie fran^aise door koning Lodewijk XIII in 1635 op initiatief van kardinaal Richelieu, zijn ambitieuze eerste minister, was daar uit drukkelijk een overheidsinitiatief. Al in 1623 had de franciscaanse priester Marin Mersenne (1588-1648), een vooraanstaand fysicus die in samenwerking geloofde en in contact stond met iedereen die naam had in geleerd Europa, daar een pri vaat geleerdengenootschap opgericht dat onder de naam Académie Parisienne (Academia Parisiensis) bekend kwam te staan. Onder de correspondenten van die informele discussieclub bevonden zich ook enkele Nederlanders, zoals de ge leerde Zeeuw Isaac Beeckman (1588-1637), die in 1626 zelf met zijn Collegium mechanicum in Rotterdam een verre voorvader van de latere academies opricht te, en eveneens de toen in de Republiek werkende Franse filosoof René Descar tes (1596-1650). Maar de absolute monarchie van koning Lodewijk XIV kon zich geen wetenschap voorstellen die niet in dienst van het nut en de roem van de staat stond. Al was de Académie royale des sciences (opgericht in 1666) feitelijk voorbereid door Mersenne's discussieclub, in de jaren 1660 werd door minister Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), naast de Académie fran^aise met haar algeme ne, overkoepelende doelstelling, een groep meer gespecialiseerde academies voor letterkunde, natuurwetenschappen, schone kunsten, muziek en bouwkunde tot stand gebracht die gezamenlijk onder staatstoezicht de kunsten en wetenschap pen beoefenden die de universiteiten traditioneel links lieten liggen. Die academies waren eigenlijk niet meer dan door de staat opgerichte en gefi nancierde geleerde genootschappen. Maar juist dat centralistische aspect was een van de voornaamste redenen van hun succes: ze ontwikkelden zich tot actieve en duurzame vernieuwingscentra van de wetenschap en de geleerden vochten erom 30 Genootschappen en academies: een lange geschiedenis

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 32