De vraag werd herhaald tot en met 1837 en in 1838 kwam het enige antwoord binnen, ingeleverd door J. ab Utrecht Dresselhuis, dat in 1842 met goud werd bekroond. De jury bestond uit S. de Wind, C.A. Rethaan Macaré, J. Clarisse, L.J.F. Janssen en A. Moolenaar. Publicatie van de ingediende verhandeling geschied de in 1845 als De godsdienstleer der aloude Zeelanders uit oude gedenkstukken, volksoverleveringen en berigten opgemaakt, in de Nieuwe Werken II, ie stuk van het Genootschap. Het was overigens het laatste gepubliceerde antwoord op een Genootschapsprijsvraag; in i860 verliet men het disfunctionele systeem van de prijsvragen. De formulering van prijsvraag 95 behelsde verschillende aspecten van Bron- gers' hierboven genoemde, brede archeologische formative attitude: er wordt naast onderzoek van bronnen en literatuur expliciet gevraagd naar het verzame len van toponymische en folkloristische data, teneinde de overeenkomst tussen Seeland en Zeeland te kunnen onderbouwen. Overigens zijn in deze periode ook twee onderwerpen als conceptprijsvraag aangedragen, die een typisch roman- tisch-volkskundig karakter dragen. Beide werden (tussen 1824 en 1836) ingediend door de Middelburgse jurist Zacharias Paspoort. Conceptprijsvraag 255 luidde: 'De zoogenaamde nationaliteit, of ophef met eigen land en geaardheid, welke men bij menige volkeren en voornamelijk bij de Engelschen ontdekt, levert dezelve over het algemeen een wezenlijk voordeel voor het land op; en zoo zulks ook bij ons plaats heeft, welke middelen zijn het meest geschikt om dezelve bij ons aan te kweken en te bevorderen. En conceptprijsvraag 285 vroeg: 'Voor welke volks vermaken is de geaardheid van het Nederlandsche volk het meest vatbaar. Zijn dezelve ook geschikt om het nationaal character te vormen, en hoeverre verdie nen dezelve uit dien hoofde door het bestuur te worden aangemoedigd?' Beide toonden daarnaast het vertrouwde vormings- en nutsideaal, dat auteurs als J.C. de Man en M.D. Teenstra in hun volkskundige geschriften opvoerden: het kwaad moest gepeild worden om het onschadelijk te kunnen maken. 320 'Al wat men van kolen en asch heeft gefabeld' der Godsdienstleer der aloude Zeelanders, en hare vergelijking met die van het Deensche Seeland, naauwkeurig bijeen verzameld, aan de gevoelens der latere Geleerden toetse, en daar over een nieuw licht trachte te verspreiden.12 12 G.G. Trimpe Burger-Mekking, Prijsvragen en conceptprijsvragen van het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen uitgeschreven in het tijdvak 1769-1860. In: Archief. Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 2002, 69-254.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 322