over de landing van Willibrord (ca. 690) aangehaald, waarbij de missionaris het plaatselijke afgodsbeeld had vernield: Bij zijn behandeling van de Nehalenniacultus borduurde Mone hierop als volgt voort, tegelijk de door Dresselhuis overgenomen insulaire 'Druiden' introducerend: De Godsdienstleer Zagen Dresselhuis en zijn schoonvader J. de Kanter in De provincie Zeeland (1824) de bergjes nog als vluchtbergen voor enkele gezinnen met hun vee, opgeworpen en gebruikt in een periode dat er nog geen duinen en dijken bestonden, de in De godsdienstleer ontvouwde offerhoogtentheorie had er alle schijn van, voor een belangrijk deel voort te vloeien uit de formulering van de prijsvraag - er was in elk geval sprake van het in de prijsvraagstelling verlangde 'nieuw licht' (277). Janssens 'Romeinsche gedenksteenen' De late publicatiedatum van De godsdienstleer was te wijten aan Dresselhuis' on tevredenheid over zijn oorspronkelijke inzending, en omdat hij nadien nog wilde wachten op de uitgave van L.J.F. Janssens afbeeldingen en beschrijvingen van de Domburgse Nehalenniastenen, die oorspronkelijk één uitgave met de zijne zou den vormen. Tot ongenoegen van Janssen, conservator bij het Museum van Oud- 324 'Al wat men van kolen en asch heeft gefabeld' Die Seelandischen Inseln hatten damals noch ein gemeinsames Heiligthum auf Walacra (Walcheren), das, so viel sich aus den Worten der Nachricht vermuthen lasst, ein hölzernes Standbild war und von einem Manne bewacht wurde. Zur bestimmten Zeit versammelte sich das ganze Volk an dieser Statte mit Grofier Andacht. Willibrord zerbrach das Bild, der Wachter hieb ihm mit dem Schwerte auf's Haupt, wurde aber legendenmafiig drei Tage darauf vom Teufel geholt.20 der Fundort Walcheren, den ich oben als einen frisischen Heidensitz er- wahnte, führt zur Vermuthung, ob nicht Seeland überhaupt oder jene Insel besonders der eigentliche Sitz des belgischen Heidenthums gewesen, denn die Hauptniederlassungen der Druiden waren meistentheils auf Inseln.21 20 F.J. Mone, Geschichte des Heidentums im nördlichen Europa. 2, Die Religionen der südlichen teutschen und der celtischen Völker. Leipzig, Darmstadt, 1823, 69. 21 Mone, Geschichte des Heidentums, 547.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 326