heden te Leiden en lid van het Zeeuws Genootschap sinds 1837,22 het jaar van
prijsvraag 95 waarvan hij jurylid was. Janssen schreef op 5 december 1843 aan zijn
mede-jurylid De Wind dat hij besefte dat zijn voorgenomen uitgave van de 'Rom:
gedenksteenen van Z.'
Hij verzocht het Genootschap dan ook 'dringend' om zijn 'Platen en zoogenaamde
beschrijving' ook afzonderlijk verkrijgbaar te stellen.23 Op 19 februari 1844 schreef
De Wind aan Dresselhuis dat hij Janssen had geantwoord en dat hij met de heren
De Jonge en Ermerins had besloten dat Dresselhuis' verhandeling de hoofdzaak
was, en 'de Platen hetgeen de Hr Janssen er bij mogt voegen het accessoir. Hij
informeerde hoe Dresselhuis zijn verhandeling uitgegeven wenste te zien: afzon
derlijk, of toch met de platen en beschrijvingen daarvan van Janssen? Want: 'Gij
blijft de hoofdpersoon.' 24 Een en ander leidde tot twee afzonderlijke publicaties:
de Godsdienstleer van Dresselhuis, en een afzonderlijke van Janssen, verschenen
in hetzelfde jaar 1845 als 2e stuk van de Nieuwe Werken II: De Romeinsche beelden
en gedenksteenen van Zeeland. Dit werk zou de tand des tijds aanzienlijk beter
doorstaan dan de Godsdienstleer en zelfs van onschatbare waarde blijken, omdat
de erin beschreven altaren vrijwel alle zwaar werden beschadigd c.q. verloren gin
gen door de brand in 1848 in de kerk van Domburg, waar zij waren opgeslagen.
Zeeland geen Seeland
Ten opzichte van Mone, die de vraagstelling van prijsvraag 95 had geïnspireerd,
stond Utrecht Dresselhuis zeker niet onkritisch in zijn Godsdienstleer. 'De hoofd
zaak ten dezen, dat Walcheren een hoofdzetel van eerdienst is geweest voor de
bewoners van deze streken stemmen wij volkomen toe,' meldt hij (128). Maar het
326
'Al wat men van kolen en asch heeft gefabeld'
een appendix worden zoude van een, toen in mijne (wellicht benevelde?) oogen
mislukt prijsantwoord op eene - mislukte prijsvraag (ik schrijf dit nogmaals
met alle hoogachting voor de veelzijdige geleerdheid des schrijvers van dat ant
woord neder).
22 J.T. Bodel Nijenhuis, Levensberigt van Dr. L.J.F. Janssen. In: Levensberichten der afgestorvene
medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Bijlage tot de Handelingen
van 1870. Leiden, 1870, 3-51.
23 Janssen, brief aan Samuel de Wind, 5 dec. 1843 (ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland
(ZB), handschriftencollectie KZGW (KZGW hs) 0574).
24 De Wind, brief aan Johannes ab Utrecht Dresselhuis, 19 feb. 1844 (ZB, KZGW hs 0773).