er deel van te mogen uitmaken. Als staatsinstellingen leden ze echter ook onder de koninklijke politiek, zoals de protestantse leden, in het bijzonder de Neder landse wiskundige Christiaan Huygens (1629-1695), ondervonden toen het tole rantie-edict van Nantes in 1685 door de koning werd opgeheven en zij niet langer welkom waren. Bij de Franse Revolutie werden de bordjes verhangen maar bleef het systeem intact. Het Institut de France dat in 1795 werd opgericht nam de taken en instellingen over en bleef een veelvormig genootschap voor wetenschapsbe oefening dat door de overheid werd aangestuurd en complementair was aan het louter op onderwijs gerichte universitair bestel. Tot op de dag van heden. Hoe genootschappen ontstonden Universiteit en academie of geleerd genootschap zijn twee instellingen die muta tis mutandis een soortgelijk doel nastreven: verwerving en spreiding van ken nis. Geen wonder dat ze vaak in een spanningsverhouding tot elkaar staan of el kaar als concurrenten zien. Dat begon al in de late middeleeuwen. Toen in de hoogontwikkelde samenlevingen van de mediterrane wereld, eigen hoogwaardige culturen tot ontwikkeling kwamen die een eigentijdse retoriek (wij zouden dat nu literatuurwetenschap noemen) wilden ontwikkelen en zich niet langer in het Latijn van de universiteiten konden vinden, ontstonden er parallelle instellingen voor wetenschap in de volkstaal. In 1323 werd in Toulouse, het culturele centrum van Languedoc, het Consistori de la gaya sciensa opgericht, dat de taal van de troubadours moest promoten. Voor zover wij weten was dat het oudste geleerde genootschap van het Westen. De rivaliteit van die academie met de plaatselijke universiteit blijkt al uit de koninklijke goedkeuring die zij wist te verwerven, terwijl de universiteit zich juist op een pauselijk privilege beriep. Het Consistori had als uitdrukkelijk doel Proven^aalse dichters en schrijvers in een actief werkverband bijeen te brengen. De groep bracht een handboek en een grammatica voort die op hun beurt de wetenschappelijke, universitaire filologie gingen bevruchten, maar tegelijk de taalkundige scheppingsdrift van de gewone man aan ordelijke banden legde - want ondanks enkele uitzonderlijke vrouwelijke sterren, door Giovanni Boccaccio (1313-1375) al in zijn De claris mulieribus (ca. 1360) opgehemeld, ging het bij zulke publieke organisaties nog heel lang toch vooral om mannen. In de daarop volgende eeuwen werden talloze initiatieven tot oprichting van concurrerende instellingen genomen om in steden zonder universiteit of voor be langstellende burgers uit milieus die ver van de universitaire traditie stonden de beoefening en een verdere ontwikkeling van taal, cultuur en wetenschap mogelijk Willem Frijhoff 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 33