zamere theoretische exercities overigens óók niet direct aansloten. In elk geval hanteerde hij een inductieve benadering die scherp afsteekt bij de verbeeldings rijke interpretaties van Dresselhuis en Rethaan Macaré; opnieuw was de Zeitgeist veranderd. In het vliedbergonderzoek zouden grote mijlpalen volgen, deels binnen de Ge nootschapshorizon. Tack publiceerde in 1938 in het Archief zijn kasteelbergthe- orie ten aanzien van Walcheren; deze werd later uitgewerkt voor Zuid-Beveland door C. Dekker (1971).36 Binnen het Genootschap werd voor de volkskunde sec in 1924 de Commissie voor Zeeuwsche Folklore gesticht, vijf jaar vóór de op richting van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek.37 De voortgaande bemoeienis van het Genootschap met het archeologisch onderzoek in Zeeland, grotendeels gedragen door particulieren als J.A. Hubregtse, werd 'officieel' in een regeling van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die klaarlag bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en grotendeels behouden bleef tot 1961. De eerste provinciaal archeoloog in Zeeland namens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek werd Jan A. Trimpe Burger (1971), die eveneens nauw samenwerkte met en binnen het Zeeuws Genootschap.38 W.C. Braat en vooral ook Trimpe Burger leverden voorts het archeologisch bewijs dat veel bergjes in verschillende fasen waren opgeworpen.39 Voortleven offerbergtheorie De offerbergtheorie was intussen als gesunkenes Kulturgut zélf een volkskundig fenomeen geworden. De Man vermeldde in 1897 al de voortleving van deze opvat ting in periodieken als de Goesche Courant en het Domburgsch Badnieuws (115). Meer dan een halve eeuw nadien, in 1957, schreef de Walcherse heemkundige B.J. de Meij een tweedelig artikel in de Provinciale Zeeuwse Courant over 'De steen bij de toren van Serooskerke, waarin hij in de slotaflevering de gleuf voor Macaré's kies geformuleerde 'plengingen' (net als De Man) preciseerde tot 'bloedgleuf', 336 'Al wat men van kolen en asch heeft gefabeld' 36 P.L. Tack, De Walcherse werven. In: Archief. Mededelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1938, 89-119; Dekker, Zuid-Beveland. 37 J.J.B. Kuipers, De Commissie voor Zeeuwsche Folklore (1924-1941/42). In: Volkscultuur 5, 1988, 1, 721. 38 Trimpe Burger, Oudheidkundig bodemonderzoek. 39 W.C. Braat, De berg van Troje, het stamslot der heren van Borssele. In: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, nr. 38, 1957, 69-83 en nr. 42, 1961, 129-144; J.A. Trimpe Burger, Onderzoekingen in vluchtbergen Zeeland. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 8, 1957-1958, 114-157.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 338