in Gods ogen geen genade kon vinden,21 wist hij de moeder te overreden, zeker
toen hij een trouwring tevoorschijn toverde. Verbouwereerd vroeg zij hoe het
dan met de bruidsschat geregeld moest worden. Dat waren natuurlijk woorden
die Boreel als muziek in de oren klonken. Met smeekbeden en kussen bedong hij
een uurtje standvastigheid. Hij stormde het huis uit, om snel weer terug te keren
met een notaris en twee getuigen, zodat de overeenkomst meteen vastgelegd kon
worden. Al dat heen- en weergeloop in het anders zo rustige Middelburg veroor
zaakte natuurlijk bevreemding. In een mum van tijd was de zaak uitgelekt en wa
ren de geruchten ook doorgedrongen tot 'stellio, die hoewel matineus aangelegd,
juist deze ochtend een gat in de dag had geslapen en zo een eerder dreigwoord ('ik
zal dat advocaatje mores leren') niet kon waarmaken.
Johan Boreel (1577-1629), later pensionaris van Middelburg en raadpensiona
ris van Zeeland, maakte deel uit van de vriendengroep rond De Groot. Omdat
De Groot in Den Haag werk vond en Boreel naar Zeeland trok, wisselden zij fre
quent brieven, die voor een groot deel verloren zijn gegaan. Uit wat bewaard is
gebleven spreekt een hechte vriendschap. De door Lantsheer uitgegeven brief is
representatief voor het groeps-gebonden humanistenjargon dat de briefschrijvers
gebruikten, stilistisch perfect, maar overladen met toespelingen die alleen door
ingewijden begrepen konden worden. Boreel, een begaafde jurist en oriëntalist,
had door de Levant gereisd en was zo omstreeks de eeuwwisseling in contact
gekomen met de patriarch van Alexandrië, Meletius Pegas, voor wie de verdeeld
heid onder de christenen een doorn in het oog was. Hij had een geestverwant in
Hugo de Groot. In 1611 richtte deze zich tot Boreel in een open brief die als de
Meletius de geschiedenis zou ingaan: een oproep tot de verdeelde christenheid
om de onderlinge geschillen bij te leggen, vrede te stichten en zo werkelijk gestalte
te geven aan de oproepen tot vroomheid en naastenliefde die de grote roergan
ger in het Nieuwe Testament had laten opnemen.22 Maar de briefwisseling tussen
beide vrienden kon ook diep ingaan op juridische geschillen over buitgemaakte
goederen of kolderieke trekken aannemen wanneer Boreels vrijage aan de orde
kwam. Lantsheer zal zeker moeite gehad hebben het Latijn op adequate manier
uit te geven, maar hij slaagde er goed in, want de latere, gezaghebbende editor van
Henk Nellen
347
21 De brieftekst valt beter te begrijpen als, uitgaande van het handschrift, voor de frase 'pri-
usquam filia datam et acceptam fidem remisisset' gelezen wordt: 'priusquam filiae datam et
acceptam fidem remisissem'.
22 Hugo Grotius, Meletius sive de iis quae inter christianos conveniunt epistola, (red.) G.H.M.
Posthumus Meyjes. Leiden, 1988, 20-22 en 45.