feitelijk nog had, behoorden die in elk geval zo spoedig mogelijk met de nodi ge nieuwsgierigheid, curiositas, te worden onderzocht. De eerste grote Italiaan se academies waren in feite dan ook geleerde genootschappen van zulke curiosi of dilettanti (liefhebbers), die zich hartstochtelijk aan wijsgerig of natuurweten schappelijk onderzoek overgaven, of de Italiaanse taal cultiveerden. Dat gold voor de hierboven genoemde Academia secretorum naturae van Napels, voor de strikt taalkundige Accademia della Crusca in Florence (1583), en ook voor de beroemde Accademia dei Lincei die in 1603 in samenwerking met de Nederlandse medicus Johannes van Heeck (Giovanni Eckio) in Rome werd opgericht door initiatiefne mer prins Federico Cesi (1585-1630), een nieuwsgierige jonge edelman die als een van de eersten in Europa insecten onder een microscoop zou gaan leggen. Naar een nieuwe genootschappelijkheid Na dit nog weinig overzichtelijke beginstadium waarin het van de initiatieven borrelde, vormen de Royal Society en de Académie des Sciences feitelijk al vruch ten van het tweede stadium in de ontwikkeling van de geleerde genootschap pen. Het ging daarbij veel minder om toevallig samenvallende activiteiten van groepjes geleerden met gelijkgerichte belangstelling, dan om een gemeenschap pelijke, door particulier dan wel staatsinitiatief gedragen wil om de wetenschap systematisch vooruit te brengen door middel van gemeenschappelijke, georgani seerde werkzaamheden. Minder vrijblijvende hobby's en dilettantische nieuws gierigheid, meer bewuste wetenschapsbevordering, af en toe zelfs volwaardige wetenschapspolitiek. Drie middelen werden daarvoor ingezet: de organisatie van regelmatige bijeenkomsten met actieve vormen van wetenschapsbeoefening (zo als proeven, empirische observaties en debatten over rapportages), de vorming van een efficiënt functionerend netwerk van corresponderende en geassocieerde leden die materiaal en bevindingen zouden kunnen aanleveren, en de uitgave van handelingen of geleerde tijdschriften die de resultaten vrijelijk over de gehele Re publiek der Letteren zouden kunnen verspreiden. Toen koning Frederik I van Pruisen in 1700 de door Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) al lang en vurig bepleite Akademie der Wissenschaften te Berlijn op richtte, hadden de drie belangrijkste taalgebieden van noordelijk Europa eindelijk hun georganiseerde centra van wetenschapsbeoefening buiten het netwerk en het toezicht van de universiteiten. Maar ook de uit wetenschappelijk oogpunt veel minder belangrijke centra Sint-Petersburg (1724), Stockholm (1739) en Kopen hagen (1742) werden met zo'n centrale wetenschapsacademie begiftigd, gevolgd Willem Frijhoff 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 35