Sporen van Hugo de Groot
Maar het was toch vooral de ongezouten kritiek op haar beleid, die de Goese
stadsregering dwarszat. Hoe fel Philippus Lansbergen vanaf de kansel van leer
kon trekken, blijkt bijvoorbeeld uit een preek die hij op zaterdag 30 juni 1612 hield
over Galaten 6:10: 'laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgeno
ten des geloofs'37 De passage gaf de predikant aanleiding stelling te nemen tegen
enkele Goese notabelen38 omdat zij hun geloofsgenoten juist verdrukt hadden.
Deze zondige kerkgangers deden er beter aan op de voor zondag geplande avond
maalsviering weg te blijven. Als ze zich toch vertoonden, zou hij, Lansbergen,
doen als Christus, die op zijn laatste avondmaalsviering met Judas het brood brak,
maar ook voorzegde dat de apostel hem zou verraden. Het lot van de verrader
was bekend en die stadsbestuurders zou het zeker niet beter vergaan: ''t verginck
hem, Judas, qualick, ende alsoo zal 't die persoonen oock.39 Dat was krachtige,
zelfs opruiende taal, waarvoor Lansbergen zich later verwoed trachtte te veront
schuldigen. De naam van Judas had hij niet gebezigd,40 en op de vraag waarom hij
de stadsbestuurders niet onder vier ogen had gekapitteld, antwoordde hij weinig
overtuigend 'dat de particuliere vermaninghe onruste zoude veroorsaeckt hebben
over de geheele stadt. Kort na de kerkdienst kreeg hij van stadssecretaris Boude-
wijn de Witte te horen dat volgens de geruchten er in Holland en Zeeland 'noyt
schandaleuser en seditieuser' gepreekt was dan Lansbergen had gedaan. De Witte
voegde nog toe 'dat te hebben van seven off acht persoonen.41 Tot drie keer toe
weigerde Lansbergen de tekst van deze preek aan het stadsbestuur voor te leggen,
onder het mom dat de regenten van theologie geen benul hadden. Dit argument
werd natuurlijk als een ridicule uitvlucht afgewezen: waarom had Lansbergen dan
zijn preek gehouden? Bovendien mocht niet worden uitgesloten dat de bestuur
ders evenveel verstand van theologie hadden als het merendeel der kerkenraad.42
Het Goese stadsbestuur trad heel kordaat op tegen vader en zoon Lansber
gen. Het is niet helemaal duidelijk hoe dat precies in zijn werk ging, maar op
41 Ibidem, 133.
354
37 Zie voor het volgende Reitsma en Van Veen, Acta V, 132-133.
38 Op 132 omschrijft de bron die notabelen als 'eenighe uyt de E. magistraetpersoonen, in aen-
sienelicke plaetsen sittende. De laatste vier woorden zijn wel bijna zeker op te vatten als 'op de
meest in het oog vallende plaatsen in de kerk gezeten. Burgmeester Van der Nisse mocht zich
deze woorden aantrekken.
39 Ibidem, 132.
40 Dit was waarschijnlijk een leugentje om bestwil, want een handgeschreven versie van de preek
bevatte wel een verwijzing naar Judas. Zie ibidem, 128.
42 J. van der Baan, Philippus en Petrus Lansbergen: Eene bijdrage, als toevoegsel aan die van Dr.
A.A. Fokker In: Archief ZGW, tweede deel (1866-1869), nr. 7, 205-227, hier 220.