door die van Oslo in Noorwegen in 1857 en door de Academia Scientiarum Fen- nica in Helsinki in 1908; de stichtingsjaren laten al zien hoezeer deze instellingen afhankelijk waren van de culturele autonomie van elk van deze landen. Wie dit alles voor ogen houdt, moet zich er wel over verbazen dat de Repu bliek der Verenigde Nederlanden, in de zeventiende eeuw toch een van de meest actieve en vooraanstaande cultuurcentra van Europa, tot de tweede helft van de achttiende eeuw ontbrak in het veld van het geleerdengenootschapswezen. De rederijkers hadden er in het verleden gebloeid, zowel in de steden als in nogal wat grotere dorpen van de westelijke provincies, en er waren na de invoering van de Reformatie, die aanvankelijk de muziek uit de eredienst bande, in allerlei steden door het hele land private muziekcolleges ontstaan. Daarnaast was er een aantal individuele, informele of kortstondige initiatieven geweest, zoals de Nederduyt- sche Academie van dr. Samuel Coster (1579-1665), een soort volksuniversiteit die van 1617 tot 1621 heeft gefunctioneerd. Ook zijn er sporen van belangstelling voor het geheime genootschap van de Rozenkruisers in de zeventiende eeuw. Tenslotte had de stichting van de Académie fran^aise met de later toegevoegde gespeciali seerde academies in het toen nog toonaangevende Parijs, waar iedere weldenken de regentenzoon en student tijdens zijn grand tour minstens kort verblijf hield, in Amsterdam in 1669 geleid tot de oprichting van het intellectuele debatgezelschap Nil volentibus arduum. Ook het medische Collegium privatum Amstelodamense uit de jaren 1664-1673 kan als een vroeg geleerd genootschap worden beschouwd. Maar een echte start van de beweging vergde de revolutie van wat de 'sociabili teit' of 'genootschappelijkheid' is genoemd: het verlangen van de verlichte, zich emanciperende burger om, zoals Wijnand Mijnhardt het in zijn fundamentele studie over culturele genootschappen in Nederland heeft geformuleerd, in een klein, besloten gezelschap (familie, vriendenkring, gezelschap of genootschap) sa men te werken om kennis te verwerven, de manieren te polijsten en de deugd te bevorderen. Dat betekende overigens niet dat wetenschappers per definitie mobieler moes ten worden. De Engelse boerenzoon Sir Isaac Newton (1643-1727) bleef zijn hele leven binnen een straal van 70 mijl van zijn woonplaats en stak de zee of de oce aan nooit over, maar zijn geest was kosmopolitisch, de cultuur van de academi sche mobiliteit heeft zijn mentaliteit gevormd. Contacten tussen wetenschappers werden in deze nieuwe fase vooral via artikelen in tijdschriften gevoerd, zoals de Journal des Sgavans (opgericht in 1665 te Parijs), de Philosophical Transactions of the Royal Society (Londen, 1665), de Acta Eruditorum (Leipzig, 1682), of de Nou- 34 Genootschappen en academies: een lange geschiedenis

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 36