partij behoorden, mag geen reden zijn Philippus en Petrus onder deze noemer
te scharen.67 Ook in zijn latere uithalen naar de coetus laat Petrus de predestina-
tiestrijd ter zijde.
Het wachten is op een diepgravend overzichtsartikel dat alle materiaal over het
ontslag van de Lansbergens benut, inclusief de stukken die Hugo de Groot als ad
vocaat over de kwestie verzamelde en die nu in het Nationaal Archief in Den Haag
bewaard worden. Op voorhand kan hier al geopperd worden dat het verkeerd zou
zijn bij een beoordeling van de controverse de Lansbergens de zwartepiet toe te
spelen. Goes was eigenlijk het strijdtoneel van een onoplosbaar dilemma, waar
van de scherpe contouren in de door Joost van der Baan uitgegeven bijlagen goed
naar voren komen. Het stadsbestuur hechtte logischerwijze aan de suprematie
van het wereldlijke gezag, maar veel stadsbestuurders waren lidmaat van de Ge
reformeerde Kerk, en die instelling vereiste van haar herders dat zij, geïnspireerd
door passages als Mattheus 18:15-17, over het godsdienstig en zedelijk leven van
de gelovigen waakten. De in hun kerk geldende ambtsopvatting verplichtte hen
zondaars vanaf de kansel te berispen en bij recidive tot hun uitsluiting over te
gaan, zeker als zij ervan overtuigd waren dat het bestuurders betrof die de kerk
schaadden.
Evenmin als de Lansbergens dat deden, zou De Groot de problematiek niet
laten rusten. In de periode 1614-1617 schreef hij zijn met geleerde citaten door
spekte werk De imperio waarin hij opnieuw pleitte voor de suprematie van de
wereldlijke overheid boven de kerkelijke. Al werd hij weldra bestempeld tot een
fanatiek verdediger van een beleid dat de fervente calvinisten wilde verplichten
tot samengaan met de rekkelijke remonstranten binnen een en dezelfde kerk, ter
wijl dat toch volgens de contraremonstranten aanhangers waren van een ketterse
leer die in de kerk niet geduld mocht worden, een nietsontziende drijver was De
Groot allerminst. Hij maakte zich sterk voor een adviserende taak van de kerke
lijke bestuurders en liet vooral in het zesde hoofdstuk van De imperio goed uitko
men dat wanneer de wereldlijke overheid de adviezen van de geestelijkheid stel
selmatig negeerde, zij over de schreef ging volgens een meer algemene opvatting
van het natuurrecht. Weldenkende burgers, op de eerste plaats de geestelijkheid,
moesten als adviseurs van de overheid een eigen rol vervullen die aan hun kennis,
Henk Nellen
363
67 Zie T. van Nouhuys, Copernicanism, Jansenism, and Remonstrantism in the seventeenth-cen
tury Netherlands. In: Heterodoxy in early modern science and religion, (red.) John Brooke en
Ian Maclean. Oxford, 2005, 145-168, hier 147-155.