Sporen van Hugo de Groot
verdienste en positie in de maatschappij beantwoordde.68 De imperio verscheen
postuum, in 1647, vermoedelijk bij de Middelburgse stadsdrukker Anthony de
Later. Hij zal de uitgave in zijn fonds hebben opgenomen, omdat zij goed paste in
de Grallae-controverse.69
Hoe moet nu het verhaal van De Groots receptie in Zeeland worden geduid?
Aan de bovenstaande, rudimentaire beschrijving van de studies van drie Zeeuw
se historici kunnen voorzichtig enkele afsluitende opmerkingen worden vastge
knoopt. Allereerst wordt duidelijk dat de resultaten van hun werkzaamheid nog
steeds de aandacht van de hedendaagse vakhistorici verdienen. Het voorbeeld
van De Groot laat zien dat het in Zeeland verrichte historische onderzoek leidde
tot fundamentele bijdragen die de kennis van leven en werken van een zeven-
tiende-eeuwse staatsman-geleerde op essentiële punten aanvullen. In de tweede
plaats kan worden gesteld dat de Zeeuwse geschiedschrijving in belangrijke mate
op de editie en interpretatie van bronnen was gericht. De hiervoor aangehaalde
lijst met onderwerpskeuzen van de leden van de Afdeling voor historische weten
schappen maakte al duidelijk dat de geschiedschrijving vanwege haar aandacht
voor tastbare artefacten en bronnen een evident antiquarisch karakter droeg. Of
schoon de bronnen die in Archief'werden uitgegeven of ontleed, meestal uit Zee
land stamden, doet dat weinig af aan hun brede belang, want binnen dat Zeeuwse
kader bestreken zij, bijvoorbeeld als het gaat om figuren zoals Hugo de Groot en
de predikantenfamilie Lansbergen, een scala van religieuze en sociaal-culturele
onderwerpen die ver boven de traditionele, strikt politieke geschiedschrijving uit
stegen. Tenslotte valt op dat onderzoekers als Lantsheer, Fokker en Van der Baan
weliswaar vanuit een gezond-chauvinistische houding werkten, maar ook een ob
jectief verslag van hun bevindingen nastreefden: de bronnen moesten spreken,
en daarvoor was het in de eerste plaats nodig hun strekking voor een zo breed
mogelijk publiek uit te leggen. Alleen Joost van der Baan koos uitdrukkelijk partij
in de door hem behandelde controverse, maar zijn voorkeur vormde geen beletsel
voor een betrouwbare uitgave van de bronnen.
De hier besproken historici verdiepten zich nog als amateurs in de Zeeuwse
geschiedenis en gaven zo reliëf aan de betekenis van hun eigen regio binnen de
zich ontwikkelende natiestaat. Hun benadering, gericht op ontsluiting en objec-
364
68 H. Grotius, De imperio summarum potestatum circa sacra, (red.) Harm-Jan van Dam. Leiden,
2001, secties 3, 13; 4, 6-12; 6, 2-9; 9, 3 en 12,1. Zie ook J. S. Geddert, Hugo Grotius and the mod
ern theology of freedom: Transcending Natural Rights. New York, 2017, 87-109.
69 Grotius, De imperio, (red.) H.-J. van Dam, 82-83.