we die heden ten dage nog grotendeels kennen) vorm gaf.3 Uit onderstaand be toog zal blijken hoe zelfs de geleerde activiteiten van een enigszins perifere in stelling als het Zeeuws Genootschap, op alle niveaus, zowel organisatorisch als inhoudelijk, radicaal veranderden toen het Nederlandse staatsvormingsproces na 1848 in een nieuw fase belandde. De geleerde genootschappen raakten vanaf eind jaren 1830 in het defensief. 'Uitgebrande kraters, noemde de prominente classicus Jacob Geel (1789-1862) ze, 'waarin Jan en alleman, jong en oud zonder gevaar en op hun gemak kun nen zitten.4' Ook bij het Zeeuws Genootschap was het elan tanende. In de ogen van Fokker was de fut er in de jaren 1820 al uit: Aan al den uiterlijken bloei knaagde de tand des verderfs'. Belangstellenden stroomden nog altijd toe voor de wintervergaderingen, maar 'in die bedrijvigheid lag iets eentoonigs, men vergeeve mij de uitdrukking, iets machinaals'. Ook het nuttig werk dat er terdege nog werd verricht met 'het wetenschappelijk doen rangschikken van zijne verzamelingen kon het verval niet stoppen,5 Fokker sprak deze woorden als voorzitter van het Genootschap tijdens de tri omfantelijke viering van het eeuwfeest in 1869, tevens afsluiting van een over gangsperiode waarbij het in 1861 aangenomen nieuwe reglement definitief in wer king trad. Het Genootschap was weer boven Jan, al mogen we niet bij voorbaat uitsluiten dat de stagnatie-retoriek een tikje overtrokken was: immers, hoe slech ter de situatie voorheen, hoe mooier Fokker in zijn speech het Genootschap uit haar as kon laten herrijzen. Uit de verslagen van de algemene vergaderingen uit de jaren 1850, die een onverminderde stroom van voordrachten en collectie-aan winsten opsommen, valt niet op te maken hoezeer de sleet er op zat.6 Toch was duidelijk dat het Genootschap haar beste tijd leek te hebben gehad. Vooral het zieltogen van het prijsvraagwezen was buitengewoon problematisch, omdat dit Ad Maas 369 3 De tekst van de Blaaubeenlezing is verschenen in: A. Maas, Sociëteit, moderniteit en weten schap in eenzaamheid. In: Archief: mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, nr. 160, 2016, 5-20. Met deze lezing luidde ik het fellowship in dat ik in 2016 namens het Zeeuws Genootschap en University College Roosevelt bekleedde. Dit artikel is de invulling van de onderzoeksvraag die ik bij deze gelegenheid heb verwoord. Dezelfde thema tiek behandel ik vanuit een ander perspectief in: A. Maas, Johan Rudolph Thorbecke's revenge: objectivity and the rise of the Dutch nation state. In: J. van Dongen, H. Paul, Epistemic virtues in the sciences and humanities. Boston, 2017, 173-193. 4 J. Geel, Onderzoek en phantasie. Leiden, 1838, 57. 5 Feestrede A.A. Fokker. In: Verslag van het verhandelde in de algemeene vergadering ter viering van het eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, zp, zj, 4-30, citaten 22 en 23. 6 Zeeuws Archief (ZA), Archief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (Ar chief KZGW), inv. nr. 2.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 371