landse staatsinrichting ondertussen naar liberale snit was gedemocratiseerd deed
daar niets aan af.
De reglementswijziging kreeg een decennium later toch gestalte, en moet gro
tendeels te danken zijn geweest aan het tactische handelen van vice-president
Meinard Frederik Lantsheer (1819-1877).12 Deze uiterst bescheiden patriciër en
rechter - het waren niet alleen maar medici die het Genootschap uit het moeras
trokken - was de liberale beginselen toegedaan en moest zich in het dagelijks be
staan in een omgeving van oerconservatieve magistraten staande zien te houden.
Het had hem, volgens zijn biograaf Gerrit Adriaan Fokker, 'schuchter' en 'weifel
achtig' gemaakt, maar het verschafte hem misschien ook de juiste bagage om een
grondige hervorming van het Genootschap behoedzaam in te zetten. Lantsheer
begreep dat veranderingen binnen het Zeeuws Genootschap alleen kans van sla
gen hadden als ze vanuit de directeuren zelf uitgingen (en niet van het Perpetueel
Comité zoals bij de mislukte poging van 1853 het geval was geweest). Eind 1861
overreedde hij een nipte meerderheid tot een wetswijziging, voorzichtig ingesto
ken met een uitgebreide proefperiode (tot 1869), waarin de rechtsongelijkheid
tussen lid en directeur was opgeheven. 'Zij [De leden] hebben, behoudens hunne
na te melden verpligtingen, dezelfde regten als de directeuren', stelde artikel 35
van de nieuwe wet lapidair.13 Daar stond tegenover dat leden nu ook contributie
betaalden, zij het minder dan de directeuren, die weer waren vrijgesteld van het
houden van spreekbeurten. In plaats van het Perpetueel Comité kwam er een
(door leden en directeuren gekozen) 'uitvoerend bestuur' om het Genootschap te
bestieren, bestaande uit drie directeuren en drie leden. Ook in het Zeeuws Ge
nootschap liep de standensamenleving op haar einde.14
Niet alleen de organisatie, ook de doelstelling van het Genootschap veran
derde drastisch. In de tot dan toe geldende wet van 1801 was deze nog groten
deels op het hogere gericht. 'Den alléénwijze God te verheerlijken, het gansche
menschdom en voornamelijk den landgenoten voordelig te zijn, en allerlei nuttige
kunsten en wetenschappen voort te planten, zal het voornaamste doelwit van het
genootschap blijven', zo luidde artikel 1. God, landgenoten en de mensheid in het
Ad Maas
371
12 Over Lantsheer en zijn rol bij de herziening van de wet van het Genootschap: G.A. Fokker,
Levensbericht van mr. M.F. Lantsheer. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde, nr. 77, 1878, 17-34; [K. Heeringa], Verslag van den secretaris. In: 1769-1919: Ge
denkboek uitgegeven ter gelegenheid van het anderhalve-eeuwfeest van het Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen te Middelburg. Middelburg z.j., 11-31, aldaar 22-26.
13 Wet van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1868.
14 Over de hervormingen: Feestrede Fokker, 25-26 [Heeringa], Verslag, 22-25.