strikt lokale betekenis in de Republiek niet in Amsterdam opgericht. In 1752 ont stond de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in Haarlem, waar in 1778 ook nog Teyler's Stichting zou worden opgericht. In 1766 volgde de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in 1769 zowel het Zeeuwsch Ge nootschap der Wetenschappen te Vlissingen als het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte in Rotterdam, dat een jaar later octrooi van de Staten van Holland kreeg. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kon sten en Wetenschappen (1773), De Maatschappij van verdiensten Felix Meritis te Amsterdam (1777), Teylers Tweede Genootschap te Haarlem (1778) en het Batavi- aasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Batavia, Nederlands-Indië (1778) sloten de rij van bovenlokale stichtingen in de kernprovincies van het land en de koloniale wereld. In de andere gewesten gebeurde dit pas in de negentien de eeuw. Daarnaast werden enkele genootschappen van openbaar nut opgericht, zoals de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen (1767), de Maatschappij tot Bevordering van den Landbouw (1776) en de hervormingsgezinde Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen (1778). Bij de oprich ting en de organisatie speelden immigranten - zoals de Zwitser David Henri Gal- landat (1732-1782) in Vlissingen - en dissenters, vooral de doopsgezinden en de luthersen, vaak een actieve en sturende rol. Die vertraagde ontwikkeling betekent natuurlijk niet dat de belangstelling voor de experimentele filosofie, de natuurkunde of de scheikunde in Nederland pas in de tweede helft van de achttiende eeuw zou zijn ontwaakt. Integendeel, Leiden gold op dat gebied al in de zeventiende eeuw als het Europees walhalla. Een halve eeuw later schreef de Newtoniaanse geleerde Petrus van Musschenbroek (1692 1761), een internationale autoriteit die achtereenvolgens hoogleraar in Duisburg, Utrecht en Leiden was, in het voorwoord van zijn Beginselen der Natuurkunde, beschreven ter dienste der landgenooten (1736): 36 Genootschappen en academies: een lange geschiedenis Nooit heeft men in het vereenigd Nederland meer liefhebbers der Natuurkunde ontmoet, als in onzen tegenwoordigen tyd: want niet alleen bloeit deze weten schap onder de meeste Geleerden, maar ook by vele voornaame Kooplieden, en menschen van allerlei rang en waardigheid, welke eerst door het leezen der voortreffelyke Waereldbeschouwingen van de godvruchtigen en wyzen heer Nieuwentyt opgewekt zyn geworden om de groote verborgentheden, in de ge schapen ligchaamen van den Almachtigen Maaker gelegd, te zien en te leeren kennen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 38