Liberalisten en hygiënisten Fokker, De Man en de reanimatie van het Zeeuws Genootschap (1850-1900) Zowel de 'democratisering' van het Genootschap als de organisatorische veran deringen die de hygiënisten voorstonden passen binnen deze staatkundige mo dernisering. Beide processen ondermijnden de positie van de traditionele elite, ten gunste van de autonomie van experts, die hun positie dankten aan kunde en kennis in plaats van afkomst (de leden van het Genootschap, de artsen in de na tionale gezondheidszorg). De experts gingen, zoals we zagen, deel uitmaken van nationale verbanden: de geneeskundigen binnen de overkoepelende NMG, de conservatoren van het Genootschap, meer geleidelijk, binnen een cultureel-we- tenschappelijke infrastructuur. Binnen deze verbanden ontstond een levendige uitwisseling van kennis en expertise. In beide gevallen moesten kerk en geloof het ontgelden: de hygiënisten streden tegen de (moraliserende) kerkelijke armenzorg, het Genootschap seculariseerde zijn doelstellingen en activiteiten. Dit paste natuurlijk binnen de liberale wens tot rationalisering en strijd tegen de macht van de kerk, maar ook binnen een dieper grijpende 'nieuwe kijk op de werkelijkheid' die Van der Woud ziet ontstaan in het moderniserende Nederland. Nieuwe communicatienetwerken zorgden ten tijde van Fokker en De Man voor een aanzwellende stroom van nieuwsfeiten en berich ten, en de ontluikende massamobiliteit leidde tot de opkomst van grootwinkelbe drijven, schouwburgen, badplaatsen en -huizen en musea (in de moderne beteke nis van het woord). In de nieuwe massacultuur vormde, aldus Van der Woud, het direct, fysiek (vooral visueel) waarneembare en het materiële de nieuwe werke lijkheid. Geleidelijk 'overwoekerde' deze de ideële en geestelijke gerichtheid van de 'oude' beschaving, die in de ijlere sferen verkeerde van de klassieke oudheid, het christendom en het humanisme. Waar bijvoorbeeld kunstenaars, schrijvers en architecten voorheen het hogere zichtbaar trachtten te maken, richtten ze zich in het laatste deel van de eeuw op het alledaagse.87 Fokker en De Man, met hun aandacht voor het concrete en het zintuiglijk waarneembare waren, als arts en als conservator van het Zeeuws Genootschap, exponenten van deze nieuwe cultuur. De systematische aandacht voor de geologie, natuur en de bevolking van de eigen, Zeeuwse omgeving, waaruit de artsen factoren abstraheerden die van in vloed waren op de volksgezondheid, vertaalde zich binnen het Genootschap in het met eenzelfde nauwgezette blik verzamelen van flora, fauna, gesteenten, oud heden en cultureel erfgoed. In beide gevallen hoopten de Zeeuwen met hun ei- 390 87 A. van der Woud, De nieuwe mens: de culturele revolutie in Nederland rond 1900. Amsterdam, 2015.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 392