Autonomie en nationalisering
Hoe kwam het dan dat die brede belangstelling zich niet tot de vorming van één
groot nationaal netwerk kristalliseerde? De federale, juist op het gebied van de
wetenschap gedecentraliseerde politieke structuur van de Noord-Nederlandse
Republiek, met haar krachtige gewestelijke identiteiten en regentencoterieën,
werkte tot aan de Revolutietijd zulke ontwikkelingen tegen. Dat was een ver
tragende factor die zich nog toevoegde aan het toen nog overal in Europa be
staande spanningsveld tussen enerzijds privaat en publiek belang en anderzijds
wetenschapsbeoefening (vaak in privé-verb and) en wetenschappelijke vorming
(aan universiteit, hogeschool of athenaeum), terwijl de toen al voor Nederland
kenmerkende mix tussen overheidsbemoeienis en instellingsautonomie eveneens
belemmerend werkte. Wetenschapsbeoefening behoorde formeel niet tot de ta
ken van de professoren in de oude Republiek. Maar veel meer dan in Engeland
en Frankrijk was de professor er ipso facto een geleerde die zich, als hij zijn taak
serieus nam, persoonlijk in zijn vrije tijd aan wetenschap wijdde en als een spin
zijn eigen web van geleerde relaties spon. Dat vertaalde zich in talrijke informele
discussieclubs van professoren en studenten, gewoonlijk bij de professor thuis.
Dankzij die typische menging van vormingsidealen en wetenschapsbeoefening
hebben de Nederlandse geleerden langer en intensiever dan elders in Europa, ei
genlijk tot heel ver in de negentiende eeuw, een breed encyclopedisch kennis-
ideaal en een humanistische beschavingsutopie gehuldigd, die zowel op de auto
nomie als op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de geleerde waren
toegesneden. Nuttige kennis, in brede lagen van de samenleving te verspreiden
om het beschavingspeil van de massa te verhogen, vonden zij eigenlijk belang
rijker dan de productie van zuivere, belangeloze wetenschap. Een kenmerkend
product daarvan was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een in 1784 niet
bij toeval door een doopsgezinde predikant in het kleine Edam gesticht landelijk
genootschap ter bevordering van de volksontwikkeling, met lokale afdelingen,
waarvan in het buitenland eigenlijk geen equivalent bestaat.
De grondig ingesleten autonomiegedachte bracht vervolgens mee dat elke stad
en gewest zijn eigen genootschap voor kennisvermeerdering en -verspreiding
oprichtte. Alleen het oudste echt wetenschappelijke genootschap, de nog steeds
bestaande Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, stelde
zich vanaf haar oprichting in 1752 resoluut open voor geleerden over de grenzen
van het gewest. Zij zocht overheidssteun bij de erfstadhouder en bood Lodewijk
Napoleon onmiddellijk na zijn benoeming tot koning van Holland in 1806 het
Willem Frijhoff
37