promoties in, maakte hij een studiereis van enkele maanden, naar achtereenvol
gens Parijs en Wenen, omdat hij kennis wilde opdoen over moderne medische
praktijken in het buitenland.
Enerzijds werd de hoge opleiding van De Man waarschijnlijk mogelijk gemaakt
door de recente verbetering van de sociale positie van zijn familie. Anderzijds kan
deze ook worden gezien in de context van een bredere maatschappelijke ontwik
keling. Er ontstaat in de eerste helft van de negentiende eeuw langzamerhand
een klimaat waarin het belang van het wettelijk inkaderen en afbakenen van de
geneeskunde steeds duidelijker wordt. Een van de aspecten waar in dit kader naar
gestreefd wordt, is het vastleggen van een verplichte opleiding aan een gecerti
ficeerd instituut. Dit streven kan gezien worden als een reactie op het relatieve
gebrek aan regulering, dat met het afschaffen van de gilden was ontstaan. De im
plementatie ervan begint met het zogenaamde Organiek Besluit van 1815, waarin
het hogere medische onderwijs wordt geregeld, en resulteert uiteindelijk in de
Wet Uitoefening Geneeskunst van het kabinet Thorbecke II uit 1865. Hierin kreeg
de geneeskunde een volledige wettelijke definitie en werd er precies bepaald wie
bevoegd was de geneeskunde uit te oefenen.49 Een gelijksoortig streven naar in
stitutionalisering ontstaat ook in andere vakgebieden.50 De Mans keuze voor een
hoge opleiding past in het proces van institutionalisering van beroepsgroepen dat
in de eerste helft van de negentiende eeuw op gang komt.
De Mans promoties vormen het startsein voor een lang en veelzijdige carrière,
die hem zowel op medisch-praktisch als op wetenschappelijk gebied een behoor
lijke reputatie bezorgt. Na zijn promotie in 1842 vestigde hij zich als geneesheer in
zijn geboortestad. Tussen 1845 en 1859 was hij stadsgeneesheer van Middelburg.
In 1848 richtte hij samen met medearts A.A. Fokker de Zeeuwse afdeling van de
Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst op. Net zoals zijn
vader werd hij lid van leesgezelschap De Harmonie (vanaf 1844 tot zijn overlijden,
waarvan vanaf 1889 als directeur) en werd hij lector aan de Middelburgse Genees
kundige School (vanaf 1853 tot de sluiting van de school in 1866). Op medisch
gebied publiceerde hij aanvankelijk veel, voornamelijk over de diagnostisering
Douwe Schipper
407
49 M.J. van Lieburg, De natuurkundige staatsexamens voor medische studenten en de constructie
van een natuurwetenschappelijke basis voor de artsenopleiding tussen 1865 en 1880. In: Gewi-
na, nr. 18, 1995, 139-180.
50 Zie, bijvoorbeeld, de beschrijving van het streven naar de wettelijke erkenning van het ingeni-
eursberoep in G.P.J. Verbong, De spanning tussen aanbod en vraag: ingenieurs en nijverheid
stechnici 1842-1863. In: H.W. Lintsen (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De
wording van een moderne samenleving 1800-1900. Zutphen, 1994, 84.