Klaas van Berkel
catie, Sidereus nuncius, waarin hij met nieuwe waarnemingen, met de telescoop
gedaan, de gangbare voorstellingen van de hemellichamen overhoopgooide. De
maan had kraters en Venus had schijngestalten, wat betekende dat deze planeet
om de zon draaide, wat weer bewees dat het niet zo vreemd was om te beweren,
zoals Copernicus had gedaan, dat ook de aarde om de zon draaide. Maar Galilei
had niet de uitvinding van de telescoop geclaimd: dat was, zoals hij vertelde, een
uitvinding die in de Lage Landen was gedaan en die hij 'alleen maar' had nage
maakt. Maar waar men in de Nederlanden naar de uitvinder moest zoeken en wie
het meest in aanmerking kwam voor die kwalificatie, daarover liepen de menin
gen uiteen. De Middelburgse lenzenslijper Johannes Lipperhey, die in 1608 vanuit
Middelburg met een patentaanvraag voor een 'instrument om verre te sien' naar
Den Haag was afgereisd, had sterke papieren, maar een andere Middelburgse len
zenslijper, Zacharias Jansen, werd op grond van zeventiende-eeuwse verklaringen
van hooggeplaatste en daarom, vond men, betrouwbare heren minstens zo vaak
aangewezen als de echte uitvinder, terwijl Jacob Metius uit Alkmaar, zoon van een
vermaard landmeter en broer van een hoogleraar uit Franeker, ook nog niet afge
schreven was. Om aan deze verwarring een einde te maken besloot De Waard een
hernieuwd onderzoek in te stellen en daarbij zoveel mogelijk bronnen te betrek
ken, ook uit het buitenland. Door bemiddeling ongetwijfeld van Korteweg, die
voor de Huygensuitgave vele buitenlandse geleerden kon aanschrijven, nam De
Waard daarvoor in april 1905 zelfs contact op met de grote kenner van het werk
van Galileï, de Paduaanse hoogleraar Antonio Favaro (1847-1922), hoofdredacteur
van de Edizione nazionale van het werk van de grote Florentijn.7
Op dat moment had De Waard al zijn grote doorbraak in het onderzoek naar
de herkomst van de verrekijker achter de rug. In juni 1904 had de directeur van
de Provinciale Bibliotheek van Zeeland (en beheerder van de bibliotheek van het
Zeeuws Genootschap), de historicus Jacob Broekema (1846-1928), hem gewezen
op een cruciale passage in een handschrift dat sinds 1878 in de Provinciale Bi-
423
7 De brieven van De Waard aan Favaro (in het Frans) worden bewaard in het Fondo Favaro in
het Domus Galilaeana in Pisa. Deze correspondentie omvat vele tientallen brieven en brief
kaarten, begint in april 1905 en gaat door tot de dood van Favaro in 1922.